Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3432/GM, 18 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:18-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3432/GM

betreft: [klager] datum: 18 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Wezepoel, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 12 oktober 2015 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 november 2015, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M. Wezepoel, gehoord. De inrichtingsarts van de p.i. Lelystad is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 8 september 2015, betreft het niet verlenen van adequate medische zorg bij het wondje aan klagers grote teen van zijn linkervoet.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De pedicure heeft op 3 september 2015 per ongeluk een wondje aan klagers teen veroorzaakt, waarna zij het wondje heeft behandeld met een watje. De medisch adviseur
ontkent
het pijnpunt van klagers klacht, namelijk dat de verpleegkundige die klager op 7 september 2015 heeft gezien, klager heeft beloofd dat hij diezelfde middag nog zou worden gedoucht en wondverzorging zou krijgen. Die dag is er echter niemand bij klager
langs geweest. Pas de volgende dag, op 8 september 2015, is klager gezien door de inrichtingsarts. Hij is toen niet gedoucht, maar hij heeft wel wondverzorging gehad. Klager heeft diabetes als gevolg waarvan zijn rechterbeen en een teen van zijn
linkervoet zijn geamputeerd. Hij maakte zich vanwege zijn diabetes ernstige zorgen over het wondje aan zijn teen. Klager weet dat een ontsteking snel kan doorslaan naar binnen. Dat kan binnen 24 uur gebeuren. Hij heeft dat eerder meegemaakt. Klager is
van mening dat, gezien zijn medische situatie, niet adequaat genoeg is gehandeld. Niet uit te sluiten valt dat indien hij eerder was gezien door de inrichtingsarts, de klachten aan zijn linkerbeen en linkervoet beperkter zouden zijn gebleven. Klager
heeft door het gebrek aan medische verzorging wondroos gehad. De verkleuring aan zijn been was behoorlijk groot. Klager heeft nog steeds klachten. Het wondje aan zijn teen is genezen, maar op zijn been heeft hij nog steeds open wondjes. Ook volgt uit
de
stukken dat door de medische dienst op 7 september 2015 is geprobeerd klager te laten douchen. Dat het wenselijk en noodzakelijk was dat klagers wond op 7 september 2015 zou worden schoongemaakt, vindt dan ook wel degelijk steun in de medische stukken.
Voorts voert klager aan dat in de bemiddelingsprocedure verschillende (procedurele) fouten zijn gemaakt, waardoor hij in zijn belangen is geschaad. Klager verzoekt om een tegemoetkoming.

De inrichtingsarts heeft schriftelijk het volgende standpunt – zakelijk weergegeven – ingenomen. Klager stelt dat op 7 september 2015 zou zijn toegezegd dat hij diezelfde dag voor wondverzorging door de inrichtingsarts zou worden gezien, maar dit klopt
niet. Uit het medisch dossier blijkt ook niet dat de verpleegkundige deze toezegging heeft gedaan. De verpleegkundige heeft klager op 7 september 2015 op de leefafdeling gesproken. Klager gaf toen aan dat hij zich zorgen maakte over het wondje, vanwege
zijn voorgeschiedenis. De verpleegkundige heeft klagers klachten met de inrichtingsarts besproken, welke heeft aangegeven dat klager de volgende dag op het spreekuur moest worden geplaatst. Dit is ook gebeurd en het wondje is op 8 september 2015
behandeld. Klagers stelling dat de klachten minder zouden zijn verergerd als adequater zou zijn opgetreden, wordt niet met medische gegevens over zijn huidige situatie onderbouwd. De inrichtingsarts is van mening dat adequaat genoeg is gehandeld.

3. De beoordeling
Klager voert aan dat in de bemiddelingsprocedure fouten zijn gemaakt. Het medisch klachtrecht zoals bedoeld in hoofdstuk 7 van de Pm staat open tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts. Over de procedure van bemiddeling door de medisch
adviseur
kan derhalve bij de beroepscommissie niet worden geklaagd. Klager dient in zoverre niet-ontvankelijk in zijn beroep te worden verklaard.

De beroepscommissie stelt op basis van het verhandelde ter zitting en de stukken vast dat klager op 3 september 2015 is behandeld door de pedicure waarbij hij een wondje aan zijn teen heeft opgelopen. Diezelfde dag is er een recept uitgeschreven voor
antibiotica-crème. Uit het medisch dossier volgt dat klager op 7 september 2015 de verpleegkundige op de afdeling heeft gesproken, waarbij hij zijn zorgen over het wondje heeft geuit. Door de verpleegkundige is geprobeerd om klager, die vier maanden
niet had gedoucht, die dag te laten douchen, maar dit is niet gelukt. De verpleegkundig heeft overlegd met de inrichtingsarts en klager is op het spreekuur voor de volgende dag geplaatst.

Hoewel de beroepscommissie klagers ongerustheid over het wondje aan zijn voet - mede gelet op zijn voorgeschiedenis - goed kan begrijpen, is zij van oordeel dat het medisch geen verschil had gemaakt indien klager een dag eerder zou zijn gezien door de
inrichtingsarts. Niet gebleken is dat sprake was van een infectieus beeld en de gevolgen voor de langere termijn waren niet voorkomen als klager een dag eerder was gezien door de inrichtingsarts. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en
onderling verband bezien dan ook van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover hij klaagt over de bemiddelingsprocedure. Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, drs. J.G.J. de Boer en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster secretaris, op 18 december 2015

secretaris voorzitter

Naar boven