Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0049/GV B, 15 maart 1999, beroep
Uitspraakdatum:15-03-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: B 99/49/GV

betreft: [klager] datum: 15 maart 1999

De beroepscommissie, bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW), heeft kennis genomen van een op 17 februari 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen appellant,

gericht tegen een beslissing d.d. 9 februari 1999 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en appellant om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft appellants verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof gezien de achtergrond van het verzoek en het persoonlijke belang van appellant hierbij in principe toegestaan, zijhet onder bewaking van personeel van de Dienst Vervoer en Ondersteuning. Het verzoek van appellant om de inrichting onbegeleid te mogen verlaten heeft de Minister afgewezen.

2. De standpunten
Appellant heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het onbegeleid tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Hij is van mening dat bewaking niet noodzakelijk is.

Namens de Minister is naar voren gebracht dat tot de beslissing van bewaking is gekomen op grond van de ernst en de aard van het delict. Verder wordt gewezen op de aan appellant opgelegde langdurige gevangenisstraf en zijn nog ververwijderde datum van vervroegde invrijheidstelling (2 januari 2001).
De Officier van Justitie te Rotterdam heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het verzoek van appellant mits hij onder bewaking wordt vervoerd door de Dienst Vervoer en Ondersteuning. Dit gezien het strafrestant envluchtgevaar.

3. De beoordeling
Krachtens artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI, kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van degedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Het kan indien nodig onder begeleiding of bewaking plaatsvinden. Artikel 4 van deze Regeling bepaalt dat verlof, in casu incidenteel verlof, wordt geweigerd in geval van:
a) ernstig vermoeden dat de gedetineerde zal proberen zich aan de detentie te onttrekken;
b) gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten;
c) ernstig vermoeden dat het verlof zal leiden tot alcoholmisbruik, druggebruik of een poging tot invoer van contrabande;
d) gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken;
e) risico voor ongestoord verlof als gevolg van de gestoorde of agressieve persoonlijkheid van de gedetineerde;
f) risico voor ongestoord verlof als gevolg van ernstige spanningen in de woon- of leefsfeer van de te bezoeken persoon;
g) risico van ongewenste confrontatie met slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij het door de gedetineerde gepleegde misdrijf;
h) gevaar voor de gedetineerde;
i) risico van maatschappelijke onrust;
j) het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres;
k) een gedetineerde ten aanzien van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgeleverd of ten aanzien van wie een uitleveringsprocedure loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend;
l) een gedetineerde die ongewenst is verklaard, ten aanzien van wie een procedure tot ongewenstverklaring loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend, of van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgezet.

De beroepscommissie is van oordeel dat de afwijzing door de Minister van het verzoek om onbegeleid incidenteel verlof, met name gelet op het strafrestant en het vluchtgevaar, niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, waaronder in het bijzonder de door de Minister gegeven motivering van de gedeeltelijk afwijzende beslissing tegen de achtergrond van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4 van voormelde Regeling,in dit stadium van de detentie evenmin als onredelijk en onbillijk kan worden aangemerkt. Zij overweegt met name dat appellant in de gelegenheid wordt gesteld de inrichting te verlaten en dat de voorwaarde van bewaking in dit geval,gezien de aangevoerde contra-indicaties voor een onbegeleid incidenteel verlof, een passende oplossing is. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. R.J.A. Meertens–Zeeman , leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 15 maart 1999.

secretaris voorzitter

Naar boven