Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1486/GA (eindbeslissing), 18 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:18-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1486/GA (eindbeslissing)

betreft: [klager] datum: 18 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.G.L. Bovens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 mei 2015 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 augustus 2015, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.G. Vos, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Vught.

Op 24 september 2015 heeft de beroepscommissie een tussenbeslissing genomen. Deze beslissing is in afschrift aan deze uitspraak gehecht.
In die tussenbeslissing heeft de beroepscommissie de directeur opgedragen (de noodzakelijke onderdelen van) klagers behandelplan te overleggen en beslist dat de behandeling van het beroep wordt aangehouden in afwachting van de toezending van (de
noodzakelijke onderdelen van) klagers behandelplan door de directeur.
Bij schrijven van 30 oktober 2015 heeft de directeur meegedeeld dat het behandelplan niet zal worden overgelegd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 8 mei 2015, inhoudende de verlenging van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw
(a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het beroep toegelicht als weergegeven in de tussenbeslissing van 24 september 2015.

De directeur heeft de bestreden beslissing toegelicht als in de tussenbeslissing weergegeven.
Bij schrijven van 30 oktober 2015 heeft de directeur als volgt op de tussenbeslissing van de beroepscommissie gereageerd. De absolute competentie van de beroepscommissie in deze zaak wordt niet betwist. Ingevolge artikel 7:457 BW juncto artikel 7:464
BW
mogen aan anderen dan de patiënt in principe geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van bescheiden als bedoeld in artikel 7:454 BW worden verstrekt. Er bestaat een aantal uitzonderingen hierop. Ten eerste mag medische
informatie, zoals het behandelplan, aan derden worden verstrekt indien de patiënt hiervoor toestemming heeft gegeven. Klager heeft expliciet geweigerd toestemming te verlenen voor het verstrekken van het behandelplan aan de beroepscommissie. Een tweede
grond om het beroepsgeheim te mogen doorbreken is gelegen in een wettelijke bepaling die verplicht tot openbaarmaking. Artikel 72, derde lid, van de Pbw biedt, anders dan de beroepscommissie heeft overwogen, niet de grondslag voor de hulpverlener tot
het schenden van zijn beroepsgeheim. Dit artikel maakt het mogelijk beroep in te stellen tegen directeursbeslissingen en niet tegen medisch handelen. Daarvoor bestaat een aparte procedure. Artikel 31, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel vormt de
grondslag voor het inzien van het medisch dossier inzake de behandeling van beroepen tegen medisch handelen. Deze bepaling heeft de wetgever niet van overeenkomstige toepassing verklaard op de beroepsprocedure inzake een directeursbeslissing tot
toepassing van dwangbehandeling. De directeur is geen onderdeel van de behandeleenheid en beschikt vanuit zijn functie niet over het behandelplan. Voor het overleggen van het behandelplan door de behandelaar bestaat derhalve geen grondslag. De
behandelaar is geen partij in deze procedure. Gelet hierop kan het behandelplan niet worden overgelegd. Overigens blijkt uit de wel overgelegde stukken dat de directeur in redelijkheid heeft kunnen beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling
ten aanzien van klager.

3. De beoordeling
De beroepscommissie heeft in haar tussenbeslissing van 24 september 2015 overwogen dat de bestreden beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling moet worden aangemerkt als een verlengingsbeslissing als bedoeld in artikel 46e, vijfde lid, van de
Pbw,
omdat deze is genomen binnen zes maanden na de beëindiging van de voorgaande a-dwangbehandeling (die in het PPC van de p.i. Amsterdam Over-Amstel was gestart). Voorts is besloten dat de beroepscommissie om proceseconomische redenen als eerste en enige
instantie over de zaak zal beslissen. De directeur heeft – ten onrechte – gemeend dat zijn beslissing een nieuwe ‘eerste’ beslissing tot a-dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46e, eerste lid, van de Pbw, betrof en heeft bij het voorbereiden van
zijn beslissing dan ook – wederom ten onrechte – de procedure gevolgd die past bij een ‘eerste’ beslissing tot a-dwangbehandeling. Voor een verlengingsbeslissing gelden evenwel (gedeeltelijk) andere eisen en procedurevoorschriften dan voor een ‘eerste’
beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling.

Niets afdoende aan het vorenstaande overweegt de beroepscommissie dat a-dwangbehandeling ingevolge artikel 46c, aanhef en onder a, van de Pbw in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw alleen kan plaatsvinden als hierin is voorzien in
het behandelplan. Het behandelplan vormt dus altijd de grondslag voor een beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, of het nu gaat om een ‘eerste’ beslissing of een verlengingsbeslissing.

In eerdere uitspraken (waaronder RSJ 2 april 2014, 13/3550/GA (tussenbeslissing)) heeft de beroepscommissie opgesomd (onder a. tot en met g.) welke informatie aan haar dient te worden verstrekt ten behoeve van haar beoordeling van een bestreden
directeursbeslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling. In haar tussenbeslissing heeft de beroepscommissie geoordeeld dat niet alle informatie als opgesomd in bovenstaande uitspraak was overgelegd en dat zij zich daardoor onvoldoende
ingelicht achtte om op het beroep te beslissen. Meer in het bijzonder ontbrak informatie waaruit blijkt dat in het behandelplan van klager is voorzien in de mogelijkheid om, indien noodzakelijk, ten aanzien van hem een a-dwangbehandeling (met
medicatie)
toe te passen (onderdeel a. van de opsomming zoals vermeld in RSJ 2 april 2014, 13/3550/GA (tussenbeslissing)). Om deze reden heeft de beroepscommissie in haar tussenbeslissing de directeur opgedragen (de noodzakelijke onderdelen van) klagers
behandelplan te overleggen.

Bij schrijven van 30 oktober 2015 heeft de directeur meegedeeld dat het behandelplan niet aan de beroepscommissie zal worden verstrekt, omdat voor de verstrekking van het behandelplan volgens hem in dit geval een wettelijke grondslag ontbreekt. Nu de
beroepscommissie geen kennis kan nemen van het behandelplan en de directeur geen andere stukken in de procedure heeft gebracht waarin duidelijk staat dat in klagers behandelplan is voorzien in de mogelijkheid om, indien noodzakelijk, ten aanzien van
klager een a-dwangbehandeling (met medicatie) toe te passen, kan niet worden vastgesteld dat de bestreden verlengingsbeslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling haar grondslag vindt in het behandelplan. Daardoor staat niet vast dat de bestreden
beslissing voldoet aan de wet, meer in het bijzonder aan de dwingende bepalingen van artikel 46c, aanhef en onder a, van de Pbw in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw. Reeds om deze reden zal de beroepscommissie het beroep gegrond
verklaren en de bestreden beslissing van de directeur vernietigen.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden ziet de beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Zij bepaalt de hoogte van die tegemoetkoming op € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing van de directeur. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 50,= toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. MJ. Stolwerk, voorzitter, dr. A. Kalmthout en J. Plaisier, MSc, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 18 december 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven