Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2979/GA, 22 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:22-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2979/GA

betreft: [klager] datum: 22 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. Gümüs, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 28 augustus 2015 van de beklagcommissie bij de locatie Hoogvliet,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 november 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, is gehoord klagers raadsvrouw mr. T. Gümüs.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
De directeur van de locatie Hoogvliet heeft op 16 november 2015 schriftelijk laten weten niet ter zitting van de beroepscommissie te verschijnen en heeft schriftelijk gereageerd op het beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van zes dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, wegens fysiek agressief gedrag jegens een medegedetineerde;
b. de beslissing dat klager geen gebruik meer mag maken van de lift.

De beklagcommissie heeft het beklag ten aanzien van onderdeel a. ongegrond verklaard en heeft klager ten aanzien van onderdeel b. niet-ontvankelijk in zijn beklag verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager stond op afstand van de vechtpartij. Hij liep op krukken omdat zijn been in het gips zat. Toen het alarmsignaal afging, duwde een medewerker
hem
opzij waardoor zijn kruk van de trap viel. Hij is de trap afgestrompeld om zijn kruk te pakken. Hij heeft geprobeerd een medegedetineerde van de menigte weg te houden door gebaren te maken en hem aan zijn arm weg te trekken. Klager heeft zich niet in
de
vechtpartij gemengd en heeft niet geprobeerd een medegedetineerde te slaan. Het is ongeloofwaardig dat klager, met één been in het gips, zijn kruk aan de kant zou hebben gegooid en zich onstabiel op één been in een groep vechtende gedetineerden zou
hebben gemengd. Wellicht hebben de PIW-ers zich vergist door het plotselinge alarm en de ontstane chaos. Vervolgens mocht klager geen gebruik meer maken van de lift, omdat hij zelf de trap was afgelopen. Hij moest de trap wel afstrompelen om zijn kruk
te halen. Uit de schriftelijke reactie van de directeur volgt dat de medische dienst de directeur heeft geadviseerd. Om die reden dient klager ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag.
Door de beklagcommissie is geen uitspraak gedaan binnen vier weken zoals is voorgeschreven in artikel 67, eerste lid, van de Pbw.

De directeur heeft in beroep door middel van een schriftelijke reactie het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Door de medewerkers is het handgemeen duidelijk waargenomen en daarop is alarm geslagen. Tijdens de
vechtpartij op de afdeling metro is door de medewerkers gezien dat klager zijn krukken weggooide en zeer snel de trap af liep. Ondanks zijn beperking van het gegipste onderbeen verplaatste hij zich snel naar de achterzijde van de afdeling om zich
vervolgens in het gevecht te mengen waarbij hij een duidelijk slaande beweging richting een medegedetineerde maakte.
Nu was geconstateerd dat klager zonder enige moeite zonder krukken de trap afliep, is navraag gedaan bij de medische dienst naar de noodzaak tot gebruik van de lift. Er bleek geen enkele medische noodzaak om klager de service van de lift te bieden.

3. De beoordeling
Voor zover namens klager wordt geklaagd over de gevoerde procedure bij de beklagcommissie gaat de beroepscommissie hieraan voorbij nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

Ten aanzien van onderdeel a. overweegt de beroepscommissie als volgt.
De beroepscommissie stelt vast dat aan de opgelegde disciplinaire straf twee schriftelijke verslagen ten grondslag liggen. In het schriftelijk verslag, opgemaakt door rapporteur [...], is beschreven dat klager zijn krukken weggooide en zich in de
vechtpartij heeft gemengd. Dit verslag is aan klager medegedeeld. In het andere schriftelijk verslag is onder meer beschreven dat klager, al hinkend, naar een medegedetineerde liep die op de grond lag en slaande bewegingen maakte richting deze
gedetineerde. In laatstgenoemd schriftelijk verslag staat echter uitdrukkelijk vermeld dat dit verslag niet aan klager is medegedeeld.

In artikel 50, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat, indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde
tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en het personeelslid voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deze dit aan de gedetineerde meedeelt. Het schriftelijk verslag heeft derhalve een dagvaardingsfunctie en is om die
reden dwingend voorgeschreven.

In de onderhavige situatie liggen er echter twee schriftelijke verslagen aan de disciplinaire straf ten grondslag die betrekking hebben op hetzelfde incident, waarbij klager was betrokken. Slechts één van deze twee verslagen is klager aangezegd. Gelet
op de samenhang in het gebeuren, waarop de verslagen betrekking hebben, kon klager op de hoogte zijn van het feit dat zijn betrokkenheid bij het incident zou kunnen leiden tot een disciplinaire bestraffing. De beroepscommissie is van oordeel dat ook
het
niet aangezegde verslag aan de oplegging van de disciplinaire straf ten grondslag gelegd kan worden.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Uit de onderliggende stukken maakt de beroepscommissie op dat de medische dienst heeft geadviseerd over de noodzaak tot het gebruik van de lift, maar dat de beslissing door de directeur is genomen. Er is derhalve sprake van een door of namens de
directeur jegens klager genomen beslissing op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag.
De beroepscommissie stelt het volgende vast. Klagers been zat in het gips vanwege een gescheurde achillespees, waardoor hij op krukken liep. Aan klager werd daarom de gelegenheid geboden om gebruik te maken van de lift. Naar aanleiding van het incident
van 13 juni 2015 werd klager deze gelegenheid plotseling niet meer geboden, nu van een medische noodzaak geen sprake was. Naar het oordeel van de beroepscommissie is deze beslissing gegeven de beperkingen die klager ondervond aan te merken als
onredelijk en onbillijk. De beroepscommissie zal het beklag derhalve gegrond verklaren. Zij zal aan klager een tegemoetkoming toekennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een
tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 22 december 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven