Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3294/GA, 22 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:22-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3294/GA

betreft: [klager] datum: 22 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. J.W.G.M. Kral namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 4 september 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zwolle,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Zwolle in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman mr. J.W.G.M. Kral om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting het kader van algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De verlofaanvraag is gedaan in februari 2015. De beslissing van 13 augustus 2015 is niet binnen een redelijke termijn genomen. In het advies van het Openbaar Ministerie (OM) van 30 april 2015 is aangegeven dat de einddatum van klagers detentie
(februari 2016) nog te ver verwijderd is om nu al vrijheden te verlenen. Het advies van het OM heeft geen actualiteitswaarde. Ten onrechte speelt de aard van het delict een rol bij de beslissing van de directeur. Gezien de naderende einddatum van
klager
heeft hij er belang bij om door middel van vrijheden te wennen aan de terugkeer in de maatschappij.
Verwezen wordt naar RSJ 9 oktober 2013, 13/2486/GA.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Gelet op de duur van de onherroepelijke veroordeling en kijkend naar het delict is het verlofverzoek ingediend bij de Minister. Op 12 augustus 2015 heeft de selectiefunctionaris te kennen gegeven dat in casu de directeur bevoegd was. Bij de behandeling
van klagers eerste verlofaanvraag is een inschatting gemaakt van de risico’s die aan klagers verlof verbonden zijn op basis van getoetste informatie aangeleverd door het Multidisciplinair overleg (MDO), de politie, het OM en de reclassering. Het OM
heeft op 30 april 2015 aangegeven dat het bezwaren heeft tegen verlofverlening omdat het nog te vroeg, te kort na de zitting, is om klager al vrijheden te verlenen. De politie heeft negatief geadviseerd met betrekking tot het verlofadres. De bewoners
van dit adres, leden van dezelfde kerk als klager, zien het als hun morele verplichting klager onderdak te verschaffen wanneer hij daar om vraagt. De bewoonster van het verlofadres heeft aangegeven zelf waarschijnlijk niet thuis te zijn omdat zij
moeite
heeft met het zedelijke vergrijp van klager. Het MDO heeft aangegeven dat klager uitspraken heeft gedaan dat zijn bewindvoerder en ex-vrouw nog niet klaar met hem zijn. Hij toont zich rancuneus. De psycholoog heeft aangegeven dat klager niet altijd
betrouwbaar overkomt. Hij vertelt wisselende verhalen over wat met hem afgesproken is door het personeel. Hij lijkt de waarheid naar eigen behoefte bij te buigen. De afdeling zeden is geraadpleegd en heeft aangegeven dat klager indertijd als pedofiel
is
aangemerkt en dat de kans op recidive aanwezig is omdat het verlofadres in een kinderrijke buurt ligt. Mogelijk zal maatschappelijke onrust ontstaan op het moment dat uitkomt dat klager zijn verlof daar geniet. Ten tijde van het beklag was een
behandeling geïndiceerd. Het onderliggende reclasseringsadvies dateert van 15 oktober 2014. Klager heeft nog niet meegewerkt aan behandeling. Het is nog steeds ongewenst dat aan klager verlof wordt toegekend. In redelijkheid is afgegaan op de adviezen
van de officier van justitie en de politie. Er is geen vertrouwen in een goed verloop van het verlof.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek en tbs met voorwaarden in verband met ontucht met en verkrachting van minderjarigen/kinderen jonger dan twaalf jaar en het voorhanden hebben van kinderporno. De einddatum detentie is
bepaald
op
12 februari 2016.

Klagers eerste verlofaanvraag van februari 2015 is in verband met de duur van de aan hem opgelegde gevangenisstraf en de aard van het delict, conform het bepaalde in artikel 17, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna:
de Regeling) voorgelegd aan de Minister.
Door de directeur is verklaard dat op 12 augustus 2015 door de selectiefunctionaris is aangegeven dat de directeur op de verlofaanvraag diende te beslissen. Vervolgens heeft de directeur op 13 augustus 2015 beslist om klagers verlofaanvraag af te
wijzen.

De beroepscommissie is van oordeel dat de wijze waarop de besluitvorming met betrekking tot klagers verlofaanvraag tot stand is gekomen niet strookt met het bepaalde in artikel 17, eerste lid, van de Regeling. Voorts mag worden verwacht dat op een
verlofaanvraag binnen een redelijke termijn wordt beslist, terwijl in dit geval de besluitvorming circa zes maanden in beslag heeft genomen. De beroepscommissie zal derhalve op formele gronden het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de
beklagcommissie vernietigen en het beklag op formele gronden alsnog gegrond verklaren. Zij kent klager in verband met de ernst van de formele gebreken een tegemoetkoming toe van € 50,=. De beroepscommissie komt in deze uitspraak niet toe aan een
beoordeling van de vraag of er materiële gronden aanwezig waren voor de weigering van het verlof.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep op formele gronden gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart het beklag alsnog op formele gronden gegrond en kent klager een tegemoetkoming toe van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 22 december 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven