Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2107/TA, 23 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:23-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2107/TA

betreft: [klager] datum: 23 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 30 juni 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC de Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 november 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn – in verband met de planning van de zitting buiten elkaars aanwezigheid - gehoord klagers raadsvrouw, mr. A.L.
Louwerse en [...], stafjurist bij FPC de Rooyse Wissel. Klager heeft doorgegeven wegens ziekte niet in de gelegenheid te zijn ter zitting te verschijnen.
Op 13 november 2015 heeft klagers raadsvrouw een nadere schriftelijke reactie ingediend.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het op 7 juni 2015 niet tijdig verstrekken van medicatie voor klagers maag.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De klacht van klager betreft het niet betrachten van een zorgplicht. Klager heeft ‘zonodig’ de beschikking over medicatie voor zijn maag, maagremmers.
Dat betekent dat, wanneer klager last heeft van zijn maag, hij de medicatie moet vragen en verkrijgen. Op 7 juni 2015 om 15.30 uur heeft klager om de medicatie gevraagd. De staf heeft de medicatie niet verstrekt. Klager betwist dat hem na 10 minuten de
medicatie in de huiskamer is gegeven. Pas na zeuren kreeg klager om 21.05 uur de medicatie door het luikje. Klager heeft hierdoor lichamelijk ongemak ondervonden. Klager verwijst naar meerdere uitspraken van de beroepscommissie die over dezelfde
aangelegenheid gaan. Klager begrijpt niet dat op de medicatielijst kan staan dat hem om 15.30 uur de medicatie is uitgereikt. Klager had op dat tijdstip de medicatie aangevraagd, maar dat kon vanwege de overdracht niet worden verstrekt. Aan klager zou
enkele minuten later de medicatie alsnog zijn aangeboden, maar klager zou deze hebben geweigerd. De medicatielijst onderbouwt de stellingen van de inrichting niet.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Volgens de huisarts zijn er geen tijdstippen verbonden aan ‘zonodig’-medicatie. De werkaantekeningen van het personeel kunnen niet
worden overgelegd. Wel blijkt uit de overgelegde medicatielijst dat om 15.30 uur aan klager medicatie is verstrekt. Volgens de staf stond klager voor de deur van de stafkamer en vroeg om medicatie. Hem is gevraagd om enkele minuten geduld in verband
met
het afstemmingsmoment voor de overdracht. Klager bleef voor de deur staan. Enkele minuten later is hem de medicatie aangeboden, maar klager weigerde deze en zou zijn advocaat gaan bellen.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking de ter zitting van de beroepscommissie door het hoofd van
de
inrichting overgelegde medicatielijst waaruit naar voren komt dat klager om 15.30 uur medicatie is verstrekt. Naar het oordeel van de beroepscommissie klaagt klager over de wijze waarop de in artikel 41, vierde lid, onder a van de Bvt neergelegde
zorgplicht wordt betracht. Op grond van artikel 56, vierde lid, van de Bvt kan hierover niet worden geklaagd. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. R.M. Maanicus, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 23 december 2015

secretaris voorzitter

Naar boven