nummer: 15/2876/GA
betreft: [klager] datum: 22 december 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 18 augustus 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel, waarvan twee dagen voorwaardelijk, wegens het niet willen meewerken aan de inkomstenprocedure bij visitatie.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. In de schriftelijke mededeling zijn niet de voorwaarden genoemd waaraan klager zich moet houden gedurende de proeftijd. Voorts had de directeur geen
gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid om klager bij binnenkomst in de inrichting aan het lichaam te doen onderzoeken. De raadsman verwijst naar RSJ 14 april 2014, 13/3231/GA. Klager heeft zich ten eerste gedurende zijn detentie naar behoren
gedragen. Klager heeft en had ten tweede ernstige religieuze bezwaren, ook omdat het onderzoek plaatsvond gedurende de ramadan. De directeur had een individuele afweging moeten maken. De disciplinaire straf was bovendien disproportioneel.
De directeur heeft zijn standpunt in beroep als volgt toegelicht. De raadsman merkt terecht op dat de voorwaarde in de beschikking ontbreekt. Het is voor de veiligheid en orde noodzakelijk dat iedere gedetineerde bij binnenkomst gevisiteerd wordt. De
religieuze bezwaren van klager wegen daar niet tegenop.
3. De beoordeling
Ten aanzien van het onvoorwaardelijke gedeelte van de disciplinaire straf – te weten: één dag opsluiting in een strafcel – overweegt de beroepscommissie dat zij zich kan verenigen met de overwegingen van de beklagrechter ten aanzien van de opgelegde
disciplinaire straf en dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden
bevestigd.
Ten aanzien van het voorwaardelijke gedeelte van de disciplinaire straf geldt het volgende. Op grond van artikel 53, tweede lid, van de Pbw dienen de voorwaarden, verbonden aan een voorwaardelijk opgelegde disciplinaire straf, te worden vermeld in de
mededeling van de opgelegde disciplinaire straf. Vast staat dat deze voorwaarden in de mededeling van de bestreden disciplinaire straf niet zijn vermeld. Om deze reden kan het voorwaardelijke gedeelte van de disciplinaire straf niet in stand blijven.
Het beroep zal derhalve in zoverre gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal in zoverre alsnog gegrond worden verklaard. Nu is gesteld noch gebleken dat het voorwaardelijke gedeelte
van de disciplinaire straf ten uitvoer is gelegd, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het onvoorwaardelijke gedeelte van de disciplinaire straf ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het voorwaardelijke gedeelte van de disciplinaire straf gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij stelt vast dat
klager geen tegemoetkoming toekomt.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.P. Versluis, secretaris, op 22 december 2015.
secretaris voorzitter