Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1353/GA, 22 november 2002, beroep
Uitspraakdatum:22-11-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1353/GA

betreft: [klager] datum: 22 november 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 8 juli 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Midden Holland, locatie Haarlem te Haarlem,

gericht tegen een uitspraak d.d. 28 juni 2002 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 oktober 2002, gehouden in de p.i. Utrecht, locatie Nieuwegein te Nieuwegein, is gehoord de unitdirecteur dhr. [...].

Klager, die inmiddels in vrijheid is gesteld en sindsdien zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland is, is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het aantreffen van contrabande.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager verblijft al twee jaar in de inrichting en heeft meermalen bezoek ontvangen. Nu in de huisregels staat vermeld dat klager de inbeslaggenomen voorwerpen niet mee of terug mag nemen naar of van het bezoek, wordt hij geacht ditte weten.
Naderhand is gebleken dat, hoewel dit wel in het rapport staat vermeld, klager tevoren niet is meegedeeld dat hij niets mee heen of terug mag nemen naar en van het bezoek.
Het is klagers eigen verantwoordelijkheid want hij weet dat hij dergelijke voorwerpen niet in zijn bezit mag hebben. Voorts is hij eerder gestraft voor het aantreffen van contrabande op cel. De beklagcommissie is in haar beslissingop de stoel van de directie gaan zitten en heeft de beslissing van de directeur niet louter marginaal getoetst.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Na het bezoek zijn op klager voorwerpen aangetroffen die gelet op paragraaf 3.8.1.2 van de huisregels niet mogen worden meegenomen naar en van het bezoek. De beroepscommissie is het met de beklagcommissie eens dat op grond hiervankan worden vastgesteld dat er in beginsel grond aanwezig was om aan klager een disciplinaire straf op te leggen. Bij de beslissing tot strafoplegging is de directie ervan uitgegaan dat conform de huisregels aan klager voor aanvangvan het bezoek is gevraagd of hij in het bezit was van dergelijke voorwerpen, zoals wordt vermeld in het onderliggende rapport. Nu is gebleken dat de betreffende vermelding in het rapport niet juist is, is de beroepscommissie met debeklagcommissie van oordeel dat de door de directie opgelegde straf als te hoog dient te worden aangemerkt. De beklagcommissie had zich echter dienen te beperken tot het oordeel dat de straf niet redelijk en billijk is voorzoverdeze een bepaald niveau overschrijdt in plaats van zelf een door haar als juist geoordeelde straf op te leggen. In aanmerking genomen dat klager al twintig maanden in de p.i. verbleef en meermalen bezoek had ontvangen en voorts eral eerder rapport tegen hem was opgemaakt in verband met het aantreffen van contrabande is de beroepscommissie van oordeel dat een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een strafcel voorwaardelijk met een proeftijd vaneen maand, een strafmaat zoals die door de beklagcommissie beoogd, niet passend is. De beroepscommissie is van oordeel dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, de opgelegde straf onredelijk is voorzover zij hoger is dan tweedagen onvoorwaardelijk.
Het beroep zal derhalve voor wat de strafmaat betreft gegrond worden verklaard. De beroepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op € 15,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie. Zij bepaalt dat de opgelegde straf onredelijk is voorzover deze voor een langere duur dan twee dagen is opgelegd. In zoverreverklaart zij het beklag gegrond en het beroep van de directeur ongegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 15,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. C.J.G. Bleichrodt en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 22 november 2002

secretaris voorzitter

Naar boven