Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1473/TA en 15/1487/TA, 6 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:06-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1473/TA en 15/1487/TA

betreft: [klager] datum: 6 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

[...], verder te noemen klager,

en van

het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 7 mei 2015 van de beklagcommissie bij voornoemde inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 september 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klagers raadsman mr. R. Polderman, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], juridisch medewerker bij voormelde
inrichting.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het niet aanbieden aan klager van voldoende werk (Me 2014-181);
b. het niet uitbetalen aan klager van 70% van het uurloon voor de uren die klager wel had willen werken, maar niet heeft kunnen werken vanwege het tekort aan werk (Me 2014-181);
c. het niet uitbetalen van ziektegeld (Me 2014-197);
d. het niet doorbetalen van loon bij kortdurende afwezigheid (Me 2014-197).

De beklagcommissie heeft het beklag als vermeld onder a. en b. ongegrond verklaard, het beklag onder c. gegrond verklaard en klager in het beklag als vermeld onder d. niet-ontvankelijk verklaard, een en ander op de gronden als in de aangehechte
uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens klager zijn de tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunten in beroep als volgt toegelicht. Het beroep is gericht tegen de ongegrondverklaring van het beklag onder a. en b., tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming inzake
het
gegrondverklaarde beklag onder c. en tegen de niet-ontvankelijkverklaring van klager in het beklag onder d.
Ten aanzien van het beklag onder a. en b.: klager wilde meer werken dan hem werd aangeboden. Klager heeft, anders dan de beklagcommissie heeft overwogen, nooit geweigerd werkzaamheden op de werkzaal te verrichten. Hij had wel een voorkeur voor werken
op
de boerderij, maar was ook bereid andere werkzaamheden uit te voeren.
Ten aanzien van het beklag onder c: klager kan zich verenigen met het oordeel van de beklagcommissie dat verpleegden die kortdurend ziek zijn, op grond van het gelijkheidsbeginsel, gelijk moeten worden gesteld met verpleegden die langdurig
arbeidsongeschikt zijn. Nu het beklag gegrond is verklaard, is het toekennen van een tegemoetkoming op zijn plaats.
Ten aanzien van het beklag onder d: klager dient ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag. Het is een aantal keren voorgekomen dat klager niet heeft kunnen werken omdat hij naar een beklagzitting moest. Zijn loon is toen niet doorbetaald,
terwijl
dit wel had gemoeten. Gelet hierop wordt verzocht het beklag gegrond te verklaren onder toekenning van een tegemoetkoming.

Namens het hoofd van de inrichting zijn de standpunten, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt toegelicht. Het beroep is gericht tegen de gegrondverklaring van het beklag onder c.
Ten aanzien van het beklag onder a., b. en d.: de inrichting kan zich verenigen met de uitspraak van de beklagcommissie.
Ten aanzien van het beklag onder c.: voorheen kregen patiënten die geschikt waren bevonden voor het verrichten van arbeid, maar vanwege een kortdurende ziekte niet in staat waren te werken, 75% van het uurloon uitbetaald. Deze regel is sinds 1 juni
2014
met de aanpassing van het beloningsbeleid in de inrichting gewijzigd. Sindsdien wordt aan patiënten die vanwege een kortdurende ziekte niet in staat zijn te werken geen ziektegeld meer uitbetaald. Dit is niet in strijd met de Bvt en evenmin met de
(ministeriële regeling) Regeling beloningsysteem verpleegden. De overweging van de beklagcommissie dat hierdoor sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat patiënten die langdurig niet in staat zijn te werken wel ziektegeld krijgen, is
onjuist. Er bestaat namelijk een wezenlijk verschil tussen patiënten bij wie sprake is van ziekte van korte duur en patiënten die langdurig ongeschikt zijn om werkzaamheden te verrichten. Bij patiënten die langdurig ongeschikt zijn te werken moet
worden
gedacht aan patiënten die ernstig psychotisch gedecompenseerd zijn of kampen met chronische somatische aandoeningen. Als zij geen vergoeding zouden krijgen, zouden zij onevenredig zwaar in hun inkomsten worden getroffen. Om die reden is voor deze
categorie verpleegden in de Regeling beloningsysteem verpleegden de ‘70%-regeling’ in het leven geroepen. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest om patiënten die korte tijd ziek zijn ook onder de 70%-regeling te laten vallen. Immers, voor
deze
patiënten zou dan de financiële prikkel ontbreken om binnen een redelijke termijn weer werkzaamheden te verrichten. In dit geval heeft klager overigens geheel niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege een korte ziekte niet heeft kunnen werken. Zijn
klacht ziet dus op algemeen inrichtingsbeleid, welk beleid dus niet in strijd is met wet- of regelgeving van hogere orde. Gelet hierop wordt verzocht klager alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beklag.

3. De beoordeling
Ten aanzien van klagers beroep inzake het beklag onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Klager kan aan (artikel 46 van) de Bvt noch aan een ander wettelijk voorschrift noch aan een ieder verbindende bepaling van een verdrag het recht op
het verrichten van arbeid/werkzaamheden ontlenen (vgl. onder andere RSJ 27 november 2014, 14/1351/TA). Het door de inrichting desverzocht niet aanbieden van meer arbeid/werkzaamheden aan klager kan derhalve niet worden aangemerkt als een beslissing
waartegen op grond van artikel 56, eerste lid aanhef en onder e, van de Bvt beklag openstaat. Evenmin is sprake van een andere voor beklag vatbare beslissing als bedoeld in artikel 56 van de Bvt. Gelet hierop zal de beroepscommissie de uitspraak van de
beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

Ten aanzien van klagers beroep inzake het beklag onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Ingevolge artikel 46, tweede lid, van de Bvt heeft een verpleegde recht op een vergoeding voor het verrichten van werkzaamheden. Echter, aan (dit
artikel in) de Bvt noch aan een ander wettelijk voorschrift (waaronder de Regeling beloningsysteem verpleegden) noch aan een ieder verbindende bepaling van een verdrag kan klager het recht ontlenen op een vergoeding voor de uren die hij wel had willen
werken, maar niet heeft kunnen werken wegens een tekort aan arbeid/werkzaamheden. Het door de inrichting desverzocht niet uitbetalen van een vergoeding voor bovengenoemde uren kan derhalve niet worden aangemerkt als een beslissing waartegen op grond
van
artikel 56, eerste lid aanhef en onder e, van de Bvt beklag openstaat. Evenmin is sprake van een andere voor beklag vatbare beslissing als bedoeld in artikel 56 van de Bvt. Gelet hierop zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie
vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

Ten aanzien van het beroep van de inrichting inzake het beklag onder c. overweegt de beroepscommissie het volgende. In de gewijzigde, op 1 juni 2014 in werking getreden Regeling beloningssysteem van de inrichting (niet te verwarren met de ministeriële
regeling: Regeling beloningsysteem verpleegden van 18 oktober 2000/nr. 5054167/00/DJI) is de regel opgenomen dat geen uitbetaling van ziektegeld plaatsvindt bij ziekte van korte(re) duur. Gesteld noch gebleken is dat klager sinds de invoering van het
nieuwe inrichtingsbeleid als gevolg van een kortdurende ziekte niet heeft kunnen werken. Het beklag gaat aldus niet over een klager betreffende concrete beslissing of situatie, maar het betreft een algemene, voor alle in de inrichting verblijvende
verpleegden geldende regel. Tegen een algemene regel staat in beginsel geen beklag open. Dit lijdt slechts uitzondering indien die algemene regel in strijd is met hogere wet- en/of regelgeving. De beroepscommissie beoordeelt in het navolgende of
hiervan
sprake is.

Uit de (ministeriële regeling) Regeling beloningsysteem verpleegden volgt – verkort weergegeven – dat een verpleegde die door het hoofd van de inrichting ‘ongeschikt’ voor het verrichten van werkzaamheden is aangemerkt, maar op zichzelf bereid is
werkzaamheden in het kader van de behandeling te verrichten, een uitkering krijgt bestaande uit een bepaald deel, tenminste 70%, van hetgeen hij had kunnen verdienen in geval van algehele geschiktheid (hierna: de ‘70%-regeling’). In de Regeling is
voorts bepaald dat in het verplegings- en behandelingsplan wordt opgenomen of de verpleegde als ‘geschikt’ of ‘ongeschikt’ voor het verrichten van werkzaamheden is aangemerkt. Hieruit volgt – en zo besliste de beroepscommissie reeds in RSJ 10 maart
2015, 14/4393/TA) – dat van ‘ongeschiktheid’ in de zin van de Regeling sprake is indien een verpleegde min of meer permanent niet in staat is werkzaamheden te verrichten, bijvoorbeeld als gevolg van psychotische decompensatie of een chronische
somatische aandoening. Gelet hierop kan een verpleegde die ‘geschikt’ is bevonden voor het verrichten van werkzaamheden maar vanwege een ziekte van korte(re) duur tijdelijk niet in staat is te werken, niet worden aangemerkt als ‘ongeschikt’ in de zin
van de Regeling. De zogenaamde ’70%-regeling’ geldt derhalve niet voor verpleegden die vanwege een korte(re) ziekte tijdelijk niet in staat zijn werkzaamheden te verrichten. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de bestreden inrichtingsregel niet
in strijd is met wet- of regelgeving van hogere orde. Overigens overweegt de beroepscommissie dat van strijd met het gelijkheidsbeginsel geen sprake is, nu er een wezenlijk verschil bestaat – welk verschil een afwijkende behandeling van de twee
‘categorieën verpleegden’ rechtvaardigt – tussen verpleegden die min of meer permanent ongeschikt zijn om werkzaamheden te verrichten (voor welke ‘categorie’ de wetgever de ‘70%-regeling’ in het leven heeft geroepen) en verpleegden die geschikt zijn
werkzaamheden te verrichten, maar vanwege een korte ziekte tijdelijk niet in staat zijn werkzaamheden te verrichten (voor welke ‘categorie’ de wetgever de ‘70%-regeling’ niet heeft laten gelden). Gelet hierop zal de beroepscommissie het beroep van de
inrichting gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.
Nu de beslissing van de beklagcommissie tot gegrondverklaring van het beklag onder c. in beroep is vernietigd komt klager niet in aanmerking voor een tegemoetkoming, zodat zijn beroep, dat ertoe strekt een tegemoetkoming te verkrijgen, ongegrond is.

Ten aanzien van klagers beroep inzake het beklag onder d. overweegt de beroepscommissie het volgende. Klager heeft in zijn klaagschrift aangevoerd en klagers raadsman heeft ter zitting gesteld dat het verscheidene keren is voorgekomen dat klager geen
loon doorbetaald heeft gekregen bij kortdurende afwezigheid tijdens de arbeid. Nu de inrichting het vorenstaande niet heeft betwist acht de beroepscommissie het gestelde door en namens klager aannemelijk. Klager kan evenwel aan (artikel 46, tweede lid
van) de Bvt noch aan een ander wettelijk voorschrift noch aan een ieder verbindende bepaling van een verdrag het recht op doorbetaling van loon in geval van kortdurende afwezigheid tijdens arbeidsuren ontlenen, zodat het (in navolging van het nieuwe
inrichtingsbeleid) niet doorbetalen van loon aan klager gedurende kortdurende afwezigheid niet kan worden aangemerkt als een beslissing waartegen op grond van artikel 56, eerste lid aanhef en onder e, van de Bvt beklag openstaat. Evenmin is sprake van
een andere voor beklag vatbare beslissing als bedoeld in artikel 56 van de Bvt. Gelet hierop zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen, met wijziging van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover deze betrekking heeft op het beklag als vermeld onder a. en b. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in deze klachten.
De beroepscommissie verklaart het beroep van het hoofd van de inrichting inzake het beklag als vermeld onder c. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager gericht tegen de beslissing van de beklagcommissie geen tegemoetkoming toe te kennen inzake het beklag onder c. ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager inzake het beklag als vermeld onder d. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. R. van de Water, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 6 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven