Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1668/TA en 15/1669/TA, 5 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:05-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers: 15/1668/TA en 15/1669/TA

betreft: [klager] datum: 5 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen twee uitspraken van 14 april 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 september 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Polderman.
Bij brief van 29 september 2015 heeft de locatiemanager van de locatie De Voorde laten weten dat geen vertegenwoordiger van het hoofd van de inrichting ter zitting aanwezig zal zijn.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het niet verstrekken aan klager van de over hem gemaakte wettelijke aantekeningen (HK2015/30);
b. de wijze van medicatieverstrekking en de bejegening daarbij (HK2015/65);
c. het niet uitvoeren van ‘flatbezoeken’ (HK2015/66);
d. de behandeling van klager door de tandarts (HK2015/73);
e. het niet verstrekken aan klager van de ‘statussen’ (HK2015/74).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klachten op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a.: ingevolge artikel 20 van de Bvt heeft klager recht op kennisneming van de over hem gemaakte wettelijke aantekeningen. Klager heeft regelmatig om de wettelijke aantekeningen verzocht, maar deze zijn hem nooit
verstrekt. Klager klaagt dus over een beslissing als bedoeld in artikel 56, eerste lid aanhef en onder e, van de Bvt en dient daarom in zijn beklag te worden ontvangen. Er was geen reden om hem de gevraagde gegevens te onthouden.
Ten aanzien van het beklag onder b.: klager moet naar beneden komen om zijn medicatie op te halen en daar is hij het niet mee eens. Bovendien komt het regelmatig voor dat het personeel klager zijn medicatie niet direct wil geven. Soms moet hij er tien
keer om vragen.
Ten aanzien van het beklag onder c.: al bijna een jaar vinden er geen flatbezoeken plaats, terwijl de regel is dat deze regelmatig plaatsvinden. Flatbezoeken zijn individuele contactmoment tussen stafleden en patiënten die op de flat plaatsvinden.
Ten aanzien van het beklag onder d.: de beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard, omdat sprake zou zijn van een herhaalde klacht. Dit is onjuist. Klager klaagt over een nieuwe situatie. Er is sprake van een weigering om te beslissen en
daartegen staat op grond van artikel 56, vijfde lid, van de Bvt beklag open.
Ten aanzien van het beklag onder e.: de beklagrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat sprake is van een herhaald beklag. Klager klaagt over een nieuwe situatie en dient, gelet op hetgeen ten aanzien van het beklag onder a. is aangevoerd, in die
klacht
te worden ontvangen.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a. en e.: wettelijke aantekeningen over patiënten worden samen met de evaluatie van het behandelingsplan opgenomen in de zogenoemde ‘status’/deel B van het behandelingsplan. Klager ontvangt hiervan steeds een afschrift.
Ten aanzien van het beklag onder c.: klager wordt in de flat dagelijks bezocht door personeel en ook zeer regelmatig uitgenodigd om op de groep te komen.
Ten aanzien van het beklag onder d.: de klacht over het niet reageren door de tandarts betreft een herhaald beklag.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie als volgt. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Bvt heeft de verpleegde recht op kennisneming van de in het verpleegdedossier vastgelegde – en in artikel 19, eerste lid,
van de Bvt opgesomde – gegevens, waaronder de wettelijke aantekeningen. In artikel 20, vijfde lid, van de Bvt is bepaald dat wat betreft het verplegings- en behandelingsplan en het evaluatieverslag het recht op kennisneming tevens het recht op het
ontvangen van een afschrift omvat. Bovenvermelde artikelleden in samenhang bezien, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat een verpleegde wel recht heeft op kennisneming van de over hem gemaakte wettelijke aantekeningen, maar geen recht heeft op
het ontvangen van afschriften van de wettelijke aantekeningen. Klagers klacht gaat over het niet ontvangen van afschriften van de over hem gemaakte wettelijke aantekeningen; daarin is hij naar het oordeel van de beroepscommissie niet-ontvankelijk, nu
dit beklag niet is gericht tegen een beslissing die een (vermeende) beperking van een aan klager toekomend recht inhoudt zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid aanhef en onder e, van de Bvt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de
uitspraak van de beklagrechter zal worden bevestigd met wijziging van de gronden.

Ten aanzien van het beklag onder b. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beklag onder c. wordt het volgende overwogen. De beroepscommissie, die anders dan de beklagrechter het beklag voldoende nauwkeurig omschreven acht, stelt voorop dat van belang is dat er voldoende (individuele) contactmomenten –
eventueel in de vorm van ‘flatbezoeken’ – tussen de staf en klager plaatsvinden. Dit doet er evenwel niet aan af dat klager aan de Bvt noch aan een andere wet noch aan een ieder verbindende bepaling van een verdrag het recht op het ontvangen van
‘flatbezoeken’ (dan wel andere contactmomenten) kan ontlenen. Zijn klacht is derhalve niet gericht tegen een beslissing als bedoeld in artikel 56, eerste lid aanhef en onder e, van de Bvt (en evenmin tegen een andere in artikel 56, eerste lid, van de
Bvt vermelde beslissing), zodat klager in zijn klacht niet-ontvankelijk is. Gelet hierop zal het beroep ongegrond worden verklaard en zal de uitspraak van beklagrechter met wijziging van de gronden worden bevestigd.

Ten aanzien van het beklag onder d. wordt het volgende overwogen. De beroepscommissie stelt vast dat klager zich op 15 maart 2015 heeft beklaagd over de weigering van de tandarts te voldoen aan zijn verzoeken hem een prothese te verstrekken en dat de
beklagrechter bij uitspraak van 14 april 2015 met kenmerk HK2015/49 op deze klacht heeft beslist. In het onderhavige klaagschrift, opgesteld op 19 maart 2015, beklaagt klager zich erover dat hij ondanks verzoeken nog niets van de tandarts heeft
gehoord.
Hoewel beide klachten met elkaar te maken hebben, zit er tussen beide klachten een periode van vier dagen, in welke periode klager – naar de beroepscommissie begrijpt – nieuwe verzoeken aan de tandarts heeft gedaan, zodat geen sprake is van een (zoals
de beklagrechter heeft overwogen) ‘tweede klacht over hetzelfde feit’. De beroepscommissie beschouwt de klacht als te zijn gericht tegen de aanhoudende weigering van de tandarts om te voldoen aan klagers, na 15 maart 2015, gedane verzoeken hem een
prothese te verstrekken.
Het bovenstaande leidt er evenwel niet toe dat klager in zijn beklag kan worden ontvangen, nu op grond van de Bvt geen rechtsmiddel openstaat tegen het (medische) handelen door of namens de inrichtingstandarts (vgl. onder andere RSJ 14 juni 2012,
12/276/TA). Gelet hierop zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met wijziging van de gronden.

Ten aanzien van het beklag onder e. wordt het volgende overwogen. De beroepscommissie gaat ervan uit dat het beklag onder e., evenals het beklag onder a., gaat over het niet ontvangen van de over hem gemaakte wettelijke aantekeningen. Het beklag onder
a. is opgesteld op 23 februari 2015 en het beklag onder e. op 19 maart 2015. Hoewel de klachten met elkaar te maken hebben, zit er tussen beide klachten een periode van ruim drie weken, in welke periode klager – naar de beroepscommissie begrijpt –
nieuwe verzoeken aan de inrichting heeft gedaan, zodat geen sprake is van een (zoals de beklagrechter heeft overwogen) ‘tweede klacht over hetzelfde feit’. De beroepscommissie beschouwt de klacht als te zijn gericht tegen het niet voldoen aan klagers,
na 23 februari 2015, gedane verzoeken om te mogen beschikken over afschriften van de over hem gemaakte wettelijke aantekeningen. Gezien het overwogene ten aanzien van het beklag onder a. – hetgeen hier als herhaald en ingelast wordt beschouwd – kan het
vorenstaande er evenwel niet toe leiden dat klager in zijn beklag kan worden ontvangen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal met wijziging van de gronden worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagrechter; ten aanzien van het beklag als vermeld onder a., c., d. en e. met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. R. van de Water, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 5 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven