Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3438/SGA, 23 oktober 2015, schorsing
Uitspraakdatum:23-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 15/3438/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 23 oktober 2015

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. C. Stroobach, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Groot Alphen te Alphen aan den Rijn.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 16 oktober 2015, inhoudende de oplegging van een disciplinaire
straf
van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, voor de duur van zeven dagen, ingaande op 16 oktober 2015 om 14.30 uur en eindigende op 23 oktober 2015 om 14.30 uur, wegens het voor derde maal gebruiken
van softdrugs.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 21 oktober 2015, alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 22 oktober 2015.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder het verslag van 15 oktober 2015,
komt naar voren dat verzoeker bij een urinecontrole op 5 oktober 2015 positief heeft gescoord op het gebruik van softdrugs, dat de uitslag hiervan op 7 oktober 2015 bekend is geworden en dat verzoeker bij het hierna aangevraagde herhalingsonderzoek
eveneens positief heeft gescoord op het gebruik van softdrugs. Volgens de directeur is de uitslag van het herhalingsonderzoek op 15 oktober 2015 binnengekomen. Het verslag is volgens de directeur op 16 oktober 2015, met een volgens hem kleine
(verschoonbare) vertraging afgehandeld.

Blijkens het schorsingsverzoek is de reden voor beklag en dit schorsingsverzoek gelegen in de omstandigheid dat naar het oordeel van verzoeker de schriftelijke mededeling, als bedoeld in artikel 58, eerste lid van de Pbw, niet onverwijld aan verzoeker
is uitgereikt. De uitkomsten van de urineonderzoeken, waaruit blijkt dat verzoeker positief heeft gescoord op het gebruik van softdrugs, worden niet betwist.

Uit de schriftelijke mededeling blijkt dat deze op 17 oktober 2015 om 21.00 uur aan verzoeker is uitgereikt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kan vooralsnog inderdaad niet worden gezegd dat die beslissing onverwijld aan verzoeker is
uitgereikt. De vraag is evenwel of dat niet onverwijld uitreiken in dit geval, daarbij rekening houdende met alle in aanmerking komende belangen en omstandigheden, moet leiden tot een schorsing van de tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het
oordeel van de voorzitter is dat niet het geval en bestaat er, ondanks voormeld vormverzuim, geen grond om tot schorsing van de gewraakte beslissing van de directeur over te gaan. Het verzoek moet derhalve worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 23 oktober 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven