Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3557/SGA, 2 november 2015, schorsing
Uitspraakdatum:02-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 15/3557/SGA
Betreft : [verzoekster] datum: 2 november 2015

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M.G. Cantarella, namens

[...], verder verzoekster te noemen, verblijvende in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel.

Verzoekster vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voornoemd PPC van 27 oktober 2015, inhoudende dat verzoekster wordt verplicht tot het
ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw, voor de duur van drie maanden, ingaande op 26 oktober 2015 om 16.00 uur en eindigende op 27 januari 2016 om 16.00 uur.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het beroepschrift van klaagster van 28 oktober 2015 en van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 29 oktober 2015.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Uit de inlichtingen van de directeur, waarbij zijn gevoegd de adviezen van de behandelend psychiater en een onafhankelijk psychiater, wordt – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – voldoende aannemelijk dat bij verzoekster sprake is van een
stoornis van de geestvermogens, dat verzoekster vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, onder d, en tweede lid, onder a, van de Pbw veroorzaakt en dat zonder een geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van haar
geestvermogens doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Mitsdien acht de voorzitter de noodzaak tot toepassing van a-dwangbehandeling voldoende aannemelijk geworden.

Namens verzoekster is aangevoerd dat in de overwegingen van de beslissing van de directeur niet wordt voldaan aan het gestelde in artikel 22e lid 5 sub b Pm daar niet wordt aangegeven welke minder bezwarende middelen tot nu toe zijn aangewend. Een
daartoe gevoerd gesprek met verzoekster door behandelaren en medewerkers op de afdeling wordt hiertoe niet voldoende geacht. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter moet het er vooralsnog voor kunnen worden gehouden dat aan de (voorbereiding van
de) bestreden beslissing geen gebreken kleven zodat de beslissing voldoet aan de daaraan in de wet gestelde eisen. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 2 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven