Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4107/SGA, 11 december 2015, schorsing
Uitspraakdatum:11-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 15/4107/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 11 december 2015

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Sittard.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissingen van 3 december 2015 van de directeur van voormelde inrichting, inhoudende:

a. een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel met ingang van 3 december 2015 om 14.00 uur, zonder televisie, wegens de vondst van een mobiele telefoon op de cel van verzoeker;
b. degradatie van verzoeker van het plus- naar het basisprogramma vanwege a;
c. verlies van verzoekers baan als reiniger.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 3 december 2015 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 10 december 2015.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

a.
Uit de inlichtingen van de directeur wordt voldoende aannemelijk dat in verzoekers meerpersoonscel een mobiele telefoon is aangetroffen in een pakje boter. In beginsel kunnen beide gedetineerden verantwoordelijk worden gehouden voor de vondst van niet
toegestane voorwerpen op een meerpersoonscel tenzij aannemelijk is dat een gedetineerde geen verwijt kan worden gemaakt dat de voorwerpen zich op cel bevinden. Verzoeker stelt dat de telefoon aan zijn celgenoot toebehoort en zijn celgenoot dit heeft
toegegeven bij de rapportafhandeling. De directeur heeft dit niet betwist. Nu gelet hierop – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – onvoldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker verantwoordelijk kan worden gehouden voor de vondst van de
mobiele telefoon op de meerpersoonscel, acht de voorzitter termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek tot schorsing. Het verzoek zal worden toegewezen.

b.
De beslissing tot degradatie van 3 december 2015 voldoet naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet aan de door de beroepscommissie in eerdere uitspraken gestelde eisen.
Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie, bijvoorbeeld RSJ 10 november 2014, 14/1918/GA dient de directeur alvorens te beslissen de ernst van het gedrag in kwestie dient af te wegen tegen het voorgaande gedrag. Volgens de beroepscommissie
vormt immers de grondslag voor degradatie niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij de disciplinaire straf en de
ordemaatregel, maar de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie. Niet elk ongewenst gedrag hoeft daarom volgens de beroepscommissie tevens in te houden dat de gedetineerde niet meewerkt aan zijn
re-integratie en daarom dient het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarin ook de onderdelen van goed gedrag, bij de beslissing te worden betrokken.
In de bestreden beslissing wordt als motivering verwezen naar de disciplinaire straf 3 december 2015 wegens de vondst van een mobiele telefoon. Verder komt uit die beslissing noch uit de reactie van de directeur naar voren dat de directeur voorafgaand
aan de bestreden beslissing een afweging als hiervoor bedoeld heeft gemaakt. Hierbij komt nog dat de directeur in zijn beslissing het gedrag van klager heeft gekwalificeerd als “dit kan beter gedrag (oranje) of ongewenst gedrag (rood)”, en daarbij geen
keuze heeft gemaakt, hetgeen wel had gemoeten. Gelet daarop is die beslissing, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, genomen op gronden die deze niet kunnen dragen. Dit onderdeel van het verzoek zal daarom eveneens worden toegewezen en de
tenuitvoerlegging van de beslissing om verzoeker te degraderen naar het basisprogramma zal met onmiddellijke ingang worden geschorst tot het moment dat de beklagcommissie zal hebben beslist op het onderliggende klaagschrift.

c.
Nu gelet op hetgeen onder a. is overwogen onvoldoende aannemelijk is dat verzoeker verantwoordelijk kan worden gehouden voor de vondst van de mobiele telefoon op cel en de voorzitter begrijpt dat de ontheffing van verzoeker uit zijn functie als
reiniger
het gevolg is van de disciplinaire straf onder a., acht de voorzitter eveneens termen aanwezig voor schorsing van de beslissing om verzoeker uit zijn baan als reiniger te zetten.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek ten aanzien van a. b. en c. toe en schorst de beslissingen van de directeur.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 11 december 2015

secretaris voorzitter

Naar boven