Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2434/TA, 15 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:15-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2434/TA

betreft: [klager] datum: 15 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 22 juli 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 november 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door T.E. Wolfswinkel, kantoorgenoot van klagers raadsman mr. R. Polderman, en namens het hoofd van voormelde
tbs-inrichting [...], stafmedewerker juridische zaken.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft
a. afdelingsarrest op 31 juli 2014 wegens niet meewerken een aan urinecontrole;
b. het ontbreken van een verplegings- en behandelingsplan en een adequate behandeling.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming toegekend van € 68,= voor onderdeel a en € 1000,= voor onderdeel b, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
a. Er is wisselend sprake van klachten bij het produceren van urine door klager. Bij de eerste urinecontrole op 21 juli 2014 heeft klager die klachten niet benoemd. Het oordeel van de beklagrechter is terecht wat betreft het niet vier uur de tijd geven
voor afgifte van urine op 31 juli 2014. Daarvoor dient een tegemoetkoming van € 4,= te worden toegekend, omdat klager de volgende dag de gelegenheid is gegeven om urine af te geven maar klager dat heeft geweigerd. Het afdelingsarrest kon immers op die
grond worden gehandhaafd. De beklagrechter is daaraan voorbij gegaan. Er is geen nieuwe maatregel opgelegd, omdat de grondslag voor het opleggen van afdelingsarrest nog hetzelfde was.
b. Juist is dat een tegemoetkoming moet worden toegekend voor de omstandigheid dat geen verplegings- en behandelingsplan was opgesteld. De inrichting is het niet eens met het oordeel van de beklagrechter dat geen behandeling heeft plaatsgevonden en ook
daarvoor een tegemoetkoming dient te worden toegekend. De inrichting heeft klager wel behandeling aangeboden, maar op minimaal niveau voor zover dat mogelijk was. Er was sprake van een moeizaam behandelverloop. De inrichting had een behandelintentie,
maar klagers instelling maakte het onmogelijk om tot behandeling te komen. Het was niet mogelijk tot een compromis te komen in de tegenover elkaar staande behandelvisies van klager en de inrichting. Klager is op de doorstroomafdeling geplaatst.
Uiteindelijk heeft een crisisplaatsing plaatsgevonden om klager te stabiliseren; daarbij hoort een lage behandeldruk. Klager heeft wel gesprekken gevoerd met de sociotherapie en de behandelcoördinator.

Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
a. Klagers probleem met urineren bij een urinecontrole had in de overdrachtsrapportage moeten staan omdat het een bekend en medisch erkend probleem is. Klager kan wel urine afgeven in een separeerruimte. Hetzelfde speelt nu ook weer in De Rooyse Wissel
waar klager thans verblijft. Klager had op 31 juli 2014 voldoende gelegenheid moeten krijgen urine af te geven. Nu dat niet is gebeurd, mag de weigering de volgende dag klager niet worden aangerekend.
b. De inrichting had in een verplegings- en behandelingsplan moeten zetten wat wel en niet aan behandeling mogelijk was. Als er een minimale behandeling zou zijn aangeboden had dat in het verplegings- en behandelingsplan moeten staan. Er is nooit
sprake
van een verplegings- en behandelingsplan geweest. Dat is ernstig genoeg voor toekenning van een tegemoetkoming van € 1000,=. Een behandelintentie is onvoldoende. De zorgvuldigheid brengt met zich mee dat klager op grond van een geformaliseerd
verplegings- en behandelingsplan zekerheid heeft over wat van hem wordt verwacht, te meer daar klager heel kwetsbaar is.
Klager zelf vindt het toegekende bedrag over een periode van vier maanden te laag, omdat hij had gemeld waaraan hij wilde werken (PTSS) maar dat niet paste in de visie van de inrichting en hem vervolgens gedurende zijn verblijf in de inrichting geen
behandeling is aangeboden. In De Rooyse Wissel is een verplegings- en behandelingsplan opgesteld overeenkomstig de overdracht van de inrichting, inhoudende dat de longstaystatus wordt aangevraagd. Klager wil worden behandeld.

3. De beoordeling
a. Vast staat dat de grondslag voor het opleggen van afdelingsarrest op 31 juli 2014 is gelegen in de omstandigheid dat klager heeft geprobeerd te urineren, maar dit niet binnen de gegeven tijd van twee uur is gelukt hetgeen als weigering is
aangemerkt.
De volgende dag heeft klager zonder meer geweigerd urine af te geven voor controle, zodat naar het oordeel van de beroepscommissie die dag op andere grondslag een nieuwe maatregel opgelegd had moeten worden. Vast staat verder dat klager bij de volgende
urinecontrole op 19 augustus 2014 onder de grens van 100 scoorde op grond waarvan het afdelingsarrest toen beëindigd had moeten worden, maar heeft voortgeduurd tot 21 augustus 2014. De beroepscommissie kan zich derhalve verenigen met het oordeel van de
beklagrechter dat een tegemoetkoming moet worden toegekend voor de totale duur van het afdelingsarrest. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

b. Niet aannemelijk is geworden dat de inrichting klager in het geheel geen behandeling heeft aangeboden. Naar de inrichting ter zitting heeft verklaard is klager vanuit een behandelintentie een, zij het minimaal, behandelaanbod gedaan, maar is geen
door de inrichting voorgestane behandeling tot stand gekomen omdat klager het niet eens was met de behandelvisie van de inrichting. Onder die omstandigheden heeft klagers klacht geen betrekking op het niet betrachten, maar op de wijze van betrachten
van
de zorgplicht van artikel 17 Bvt. Daartegen staat ingevolge artikel 56, vierde lid, Bvt geen beklag open. De beroepscommissie merkt in dit verband op dat zij niet bevoegd is een oordeel te geven over de wijze waarop de inrichting een behandeling vorm
geeft en/of over de vraag of voldoende behandeling is aangeboden. Op grond van het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in dit onderdeel van zijn
beklag.

Op grond van de stukken en het behandelde ter zitting staat verder vast dat voor klager
- in strijd met de met het recht op behandeling verband houdende zorgplicht ex artikel 16 Bvt - geen behandelpan is opgesteld, waarin tenminste de behandelintentie en het gedane behandelaanbod aan klager, alsmede klagers weigering daaraan mee te werken
vanwege zijn andersluidende visie vermeld hadden moeten worden. De beroepscommissie acht daarvoor een tegemoetkoming van € 150,= voldoende nu sprake is van een ernstige nalatigheid maar in het licht van al het vorenstaande niet geoordeeld kan worden
dat
klager daardoor behandelachterstand zou hebben opgelopen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daar tegen beroep is ingediend.

Zij verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b., voor zover dat ziet op klagers behandeling gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter in zoverre en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dat beklag.

Zij verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b., voor zover dat ziet op de hoogte van de tegemoetkoming voor het ontbreken van een verplegings- en behandelingsplan gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en bepaalt dat
klager een tegemoetkoming van € 150,= toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, mr. N. Jörg en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 15 december 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven