Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3961/GV, 14 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:14-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3961/GV

betreft: [klager] datum: 14 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.N. Ritzer, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 november 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. T.N. Ritzer om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Het genoemde vluchtrisico wordt op geen enkele wijze aangetoond. De beslissing is dan ook ontoereikend gemotiveerd.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager verzocht om strafonderbreking, omdat klagers vrouw in verwachting was van hun vierde kind. De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.)
Lelystad ondersteunde het verzoek. De Staatssecretaris heeft advies gevraagd aan de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie (de medisch adviseur). De medisch adviseur achtte strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd.
De einddatum van klagers detentie is gesteld op 23 maart 2018. Dit betekent dat klager nog niet de helft van zijn straf heeft ondergaan, hetgeen de kans op onttrekking aan detentie verhoogt. Niettemin is aan klager op 16 november 2015 in het kader van
artikel 26 van de Pbw begeleid incidenteel verlof toegestaan ten einde hem in staat te stellen op kraambezoek te gaan. Hoewel de Staatssecretaris de wens van klager om zijn vrouw in deze tijd te kunnen ondersteunen begrijpt, is naar de mening van de
Staatssecretaris in deze fase van de detentie niet aan de voorwaarden voor verlening van strafonderbreking voldaan.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Lelystad heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, gezien de medische situatie van klagers partner die wordt bevestigd door de huisarts en de Vroedvrouwenpraktijk. Gelet op het feit dat klagers partner de
zorg heeft over drie kinderen waarvan er een nog een baby is, is het wenselijk dat klager thuis aanwezig is. Omdat klager vanwege de einddatum van zijn detentie niet in aanmerking komt voor verlof, is strafonderbreking de enige mogelijkheid voor klager
om voor zijn partner en kinderen te zorgen en bij de bevalling aanwezig te zijn.
De medisch adviseur heeft op 19 november 2015 aangegeven dat gebleken is dat klager inmiddels op kraambezoek is geweest. De bevalling is goed gegaan en er zijn geen complicaties opgetreden. De medisch adviseur acht een strafonderbreking op medische
gronden niet geïndiceerd.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een in Zweden opgelegde gevangenisstraf van zes jaar met aftrek, wegens een opiumdelict. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 23 maart 2018.

Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een
andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke levenspartner, kind of ouder, voor het bijwonen van de bevalling van de levenspartner en voor de gevallen
bedoeld
in de artikelen 23 en 24. Het bepaalde in artikel 22, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Uit de stukken volgt dat klager om strafonderbreking heeft verzocht om zijn vrouw - die kampt met medische problemen - twee weken voor en twee weken na de bevalling van hun vierde kind bij te staan. Aan klager is op 16 november 2015 begeleid
incidenteel
verlof verleend ten einde hem in staat te stellen een kraambezoek af te leggen. De medisch adviseur heeft op 19 november 2015 aangegeven strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd te achten. Niet gebleken is dat niet van dit advies kan
worden uitgegaan. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de beroepscommissie niet gebleken van een noodzaak tot strafonderbreking, zodat de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 14 december 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven