Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3104/SGA en 15/3132/SGA, 24 september 2015, schorsing
Uitspraakdatum:24-09-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 15/3104/SGA en 15/3132/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 24 september 2015

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, en van het door mr. C.G.J.E. Lut namens verzoeker ingediende aanvullende schorsingsverzoek.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 18 september 2015, inhoudende de oplegging van een aantal
toezichtmaatregelen in het kader van verzoekers plaats en status op de lijst van gedetineerden met een vlucht- / maatschappelijk risico (GVM-lijst), voor de duur van 3 maanden, ingaande op 18 september 2015 en eindigend op 18 december 2015, met de
bepaling dat de noodzaak van voortduring van deze maatregelen maandelijks zal worden getoetst.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 22 september 2015 en van 24 september 2015 alsmede van de schriftelijke mededeling van de secretaris van de beklagcommissie bij voormelde p.i. inhoudende dat nog
geen klaagschrift van verzoeker is ontvangen en dat, indien het klaagschrift niet wordt ontvangen, het schorsingsverzoek als klacht zal worden ingeboekt.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

De voorzitter heeft eerder, bij beslissing van 17 september 2015 (kenmerk 15/3033/SGA) een verzoek van verzoeker, strekkende tot schorsing van een aantal aan hem opgelegde toezichtmaatregelen, toegewezen omdat de directeur niet inzichtelijk had gemaakt
welke afwegingen hij had gemaakt met betrekking tot het gewicht dat aan omtrent verzoeker verstrekte informatie was toegekend.

Bij de thans door verzoeker bestreden beslissing heeft de directeur opnieuw een viertal toezichtmaatregelen opgelegd. Verzoeker is het daar niet mee eens.

In gevallen als het onderhavige geldt het volgende. a. Er moet sprake zijn van een noodzaak voor het opleggen van de onderhavige toezichtmaatregelen; b. De directeur dient de gedetineerde voorafgaand aan de beslissing te horen; c. De directeur dient
een
eigen belangenafweging te maken en kan zijn beslissing niet slechts baseren op de plaats en status van verzoeker op de GVM-lijst; en d. De directeur dient maandelijks de noodzaak van voortduring van de maatregelen te toetsen.
Op grond van de door de directeur verstrekte inlichtingen is - naar het voorlopig oordeel van de voorzitter - voldoende aannemelijk geworden dat er op dit moment noodzaak bestaat voor het opleggen van de toezichtmaatregelen. Immers gebleken is dat
verzoeker in de week voorafgaand aan de beslissing van de directeur zijn belcode aan een andere gedetineerde heeft verstrekt en dat deze gedetineerde voor verzoeker naar een contact heeft gebeld met de vraag om geld naar verzoeker over te maken. Een en
ander had verzoeker niet vooraf met het personeel besproken. Volgens de directeur wekt verzoeker zodoende de indruk op zoek te zijn naar de mazen in de beveiliging. De directeur heeft, een en ander bezien in samenhang met de inhoud van een tweetal
zogenaamde GRIP-rapporten d.d. 27 juli 2015 en 29 juli 2015, waarin - kort gezegd - wordt aangegeven dat in mei en juli 2015 informatie is binnengekomen over betrokkenheid van verzoeker bij afpersingen, respectievelijk het door verzoeker voorbereiden
van een ontvluchtingspoging, het wederom opleggen van toezichtmaatregelen noodzakelijk geacht. Uit de reactie van de directeur kan worden afgeleid dat verzoeker voorafgaand aan het nemen van onderhavige beslissing is gehoord en voldoende aannemelijk is
ook dat de directeur een eigen belangenafweging heeft gemaakt bij het nemen van zijn beslissing. De maandelijkse toets is thans nog niet aan de orde gelet op het feit dat de toezichtmaatregelen op 18 september 2015 aan verzoeker zijn opgelegd.
Gelet op het vorenstaande zijn er geen termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek, nu niet op voorhand gesteld kan worden dat de beslissing van de directeur onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Het verzoek zal worden afgewezen.

2. De uitspraakf.

De voorzitter wijst het verzoek a
Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 24 september 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven