Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3462/SGA, 23 oktober 2015, schorsing
Uitspraakdatum:23-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Uitspraak

Nummer : 15/3462/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 23 oktober 2015

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Torentijd te Middelburg.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 14 oktober 2015, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker naar het
basisprogramma (degradatie).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het door verzoeker in kopie meegezonden klaagschrift van 19 oktober 2015 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 23 oktober 2015. Klagers raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, is in de
gelegenheid gesteld het schorsingsverzoek schriftelijk nader toe te lichten. De raadsvrouw heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

1. De beoordeling
De secretaris van de beklagcommissie heeft (nog) niet gereageerd op het verzoek van de voorzitter om inlichtingen. Nu verzoeker een kopie van het klaagschrift heeft meegezonden met het schorsingsverzoek, welke kopie is doorgezonden naar de secretaris
van de beklagcommissie is het kader van het verzoek om inlichtingen, acht de voorzitter verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat de bestreden beslissing met name is genomen op grond van het feit dat klager in de
voorafgaande periode van drie maanden drie keer disciplinair is bestraft voor druggerelateerde feiten. Dit wordt door verzoeker ook niet bestreden. Verzoeker heeft aangevoerd dat de directeur bij de bestreden beslissing geen goede belangenafweging
heeft
gemaakt door onvoldoende rekening te houden met de specifieke belangen van klager met betrekking tot zijn verslaving en psychische gesteldheid.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter levert het binnen drie maanden drie keer betrokken zijn bij een druggerelateerd delict zogenaamd ‘rood’ gedrag op. Dat rechtvaardigt, nu hier sprake is van herhaald ‘rood’ gedrag – naar het voorlopig oordeel
van de voorzitter – de bestreden beslissing van de directeur. De omstandigheid dat verzoeker kennelijk verslaafd is aan het gebruik van verdovende middelen en daarnaast psychische problemen heeft, doet daaraan niet af

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 23 oktober 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven