Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1049/GB, 11 november 2002, beroep
Uitspraakdatum:11-11-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1049/GB

betreft: [klager] datum: 11 november 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 27 mei 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1967], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 mei 2002 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H.M.S. Cremers, op 20 september 2002 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 14 april 2000 gedetineerd. Na een verblijf in de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere Binnen te Almere is hij op 29 mei 2000 overgeplaatst naar het huis van bewaring (h.v.b.) van de EBI. DeEBI-adviescommissie heeft geadviseerd klagers verblijf in de EBI andermaal te verlengen. De selectiefunctionaris heeft dienovereenkomstig beslist.

2.2. Klager is preventief gehecht op verdenking van het plegen van de misdrijven strafbaar gesteld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 2, eerste lid onder A, B en C van de Opiumwet en artikel 26, eerste lid van deWet wapens en munitie.

3. De standpunten
3.1 Namens klager is aangevoerd hetgeen is weergegeven in aangehechte pleitnota.
Klager heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Hij verblijft nu twee jaar en vier maanden in de EBI. Hij is niet vuurwapengevaarlijk. Hij heeft nimmer wapens gebruikt bij een aanhouding. De wapens die bij klager thuis zijn gevonden hield hij daar als hobby. Voor het in bezithebben daarvan heeft klager een boete van slechts € 250,-- opgelegd gekregen.
Klager heeft zijn hobby opgegeven en is niet van plan ooit nog een wapen te gebruiken. Hij wil zijn kinderen zien.
Wat de zogenoemde ontvluchting in Frankrijk betreft: drie dagen voor kerst werd klager opgenomen in een ziekenhuis. Hij kon daar gewoon wegkomen. Gelet op het tijdstip is het toch niet vreemd dat hij daarvan gebruik gemaakt heeft.Hij had op dat moment nagenoeg zijn hele detentie van 20 maanden uitgezeten. Als hij werkelijk de intentie had gehad om te vluchten zou hij dat toch al eerder hebben gedaan?
Er zijn geen verzoeken om uitlevering door andere landen. De Franse autoriteiten zullen niet om uitlevering vragen, omdat klager daar nog slechts tien dagen moet uitzitten.
Klager heeft bij de Engelse ambassade geïnformeerd of de Engelse autoriteiten om uitlevering zouden vragen. Hierop werd ontkennend geantwoord. Klager is in Engeland in 1989 veroordeeld. Die straf is in 1995 geëxpireerd.

3.2 In het selectievoorstel van de directeur van de p.i. Vught te Vught is het volgende aangegeven.
Klager heeft reeds blijk gegeven van zijn extreme vluchtgevaarlijkheid (ontvluchting zowel in Engeland als in Frankrijk) en er staan hem vermoedelijk thans ook nog de middelen en mogelijkheden daartoe ter beschikking. Daarnaastwordt hij verdacht van zeer ernstige delictpleging en zal hem mogelijk een lange gevangenisstraf te wachten staan. Een eventuele ontvluchting zou ongetwijfeld leiden tot grote maatschappelijke onrust en een ernstig geschokterechtsorde. In zijn zaak zijn geen wijzigingen opgetreden en de directeur is dan ook van mening dat klagers verblijf in de EBI gecontinueerd zou moeten worden.
Op 3 mei 2002 is aan klager de strekking van het advies medegedeeld. Klager bestreed daarbij de informatie welke aan zijn plaatsing ten grondslag lag. Tevens ageerde hij tegen het regime van de EBI en de inhumaniteit ervan met namevoor wat betreft de bezoekmogelijkheden.

3.3 De selectiefunctionaris, die klager op 13 mei 2002 in de EBI heeft gesproken in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI, heeft het volgende bericht.
Klager maakte een verbitterde indruk en gaf sterk af op het, naar zijn zeggen, zeer inhumane systeem van de EBI. Hij heeft er dan ook grote problemen mee als het selectie-voorstel door de commissie bekrachtigd zou worden.
De commissie heeft in de EBI-vergadering d.d. 16 mei 2002 positief geadviseerd naar aanleiding van het voorstel.

3.4 De selectiefunctionaris heeft bericht dat uit de beschikbare informatie blijkt dat klager moet worden gekwalificeerd als vuurwapen- en vluchtgevaarlijk. Dit is gebaseerd op de zeer ernstige delicten voor het plegen waarvanklager in Engeland is veroordeeld en, na zijn overbrenging, mogelijk ook in Nederland tot een lange gevangenisstraf zal worden veroordeeld en voorts op diverse incidenten die duiden op ontvluchtingvoornemens bij klager.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie is van oordeel dat klager, gelet op diens eerdere ontvluchtingen uit detentie, waarbij van belang is zowel het aantal malen dat hij ontvlucht is, als het feit dat in ieder geval één ontvluchting met hulp vanbuitenaf heeft plaatsgevonden, zijn vuurwapengevaarlijkheid, de openstaande gevangenisstraffen in Engeland en Frankrijk nog steeds een extreem vluchtrisico vormt en bij een eventuele ontvluchting een groot maatschappelijk risicovormt.
Hierbij is al hetgeen in de stukken naar voren is gekomen in aanmerking genomen. Klager keerde in 1994 in Engeland niet terug van verlof. Op 30 januari 1995 werd hij tijdens een verkeerscontrole aangehouden en onttrok zich toen aanaanhouding door te schieten op politieambtenaren. Vervolgens vluchtte hij samen met een onbekend gebleven persoon weg, maar werd later alsnog aangehouden. Op 27 april 1995 wist hij -door middel van het verwijderen van te vorengerepareerde namaaktralies- te ontsnappen uit een gerechtsgebouw. Na zijn ontvluchting vestigde hij zich in Amsterdam en vluchtte vervolgens naar Frankrijk waar hij in verband met een uitleveringsverzoek van Nederland op 24 maart1998 werd aangehouden. Tijdens zijn aanhouding had hij een geladen vuurwapen op zak. Alvorens uitlevering aan Nederland kon plaatsvinden, diende een in Frankrijk opgelegde gevangenisstraf van drie jaar ten uitvoer gelegd te worden.Kort voor zijn uitlevering aan Nederland ontvluchtte klager in december 1999 uit een Frans penitentiair ziekenhuis en is toen naar Nederland gegaan. In Nederland werd hij gearresteerd, wederom in bezit van een geladen vuurwapen. Inde periode voorafgaand aan de onderhavige beslissing heeft klager te kennen gegeven dat hij, indien hij nog eens zou worden gearresteerd, zijn pistool niet meer zou afgeven. In dat verband gaf hij verder aan ‘ze’ nu dood teschieten. Na zijn arrestatie in Nederland werd huiszoeking gedaan waarbij een tiental vuurwapens, waaronder pistoolmitrailleurs, werd gevonden.
Gedurende klagers verblijf in de p.i. Almere Binnen is gebleken dat hij als een speurhond alle vertrekken, ramen en dergelijke bekijkt, waarschijnlijk op zoek naar een mogelijkheid om te ontsnappen. Diverse malen heeft hij trachtenuit te zoeken of personeelsleden wellicht omkoopbaar zijn en wilde hij graag weten welke rol geld speelde bij de desbetreffende personeelsleden.
De beroepscommissie concludeert derhalve dat klager gelet op al het vorenoverwogene nog immer zowel valt in de onder 4.2 bedoelde categorie a als categorie b. Nu onvoldoende is gebleken van contra-indicaties voor het verblijf vanklager in de EBI, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI andermaal te verlengen niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin alsonredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid mr. I. Lispet, secretaris, op 11 november 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven