Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2880/GA, 7 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:07-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2880/GA

betreft: [klager] datum: 7 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.J. Polman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 augustus 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 november 2015, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klagers raadsman mr. B.J. Polman, de heer [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur en de heer [...], hoofd algemene zaken bij de p.i. Almere.
In verband met veiligheidseisen rondom het vervoer van klager (zogenaamd BOT-vervoer) kon klager niet naar de zitting worden vervoerd. Van het verhandelde ter zitting is een verslag opgemaakt dat met een reactietermijn naar klager is gestuurd. Van
klager is op 23 november 2015 een reactie ontvangen. Deze is naar de directeur gestuurd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de verlenging per 2 juli 2015 van de toepassing van toezichtmaatregelen met betrekking tot bezoek en de luchtmomenten in verband met klagers plaatsing op de lijst GVM.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt toegelicht aan de hand van een pleitnotitie. Er zijn drie belangrijke punten te noemen: de GRIP-informatie die wordt gebruikt voor het opleggen van de toezichtmaatregelen aan
klager, de discretionaire bevoegdheid van de directeur en de behandeling van klachten door een alleensprekende beklagrechter die (oud) officier van justitie is. Daarnaast is nog het volgende aangevoerd. Mr. Polman begrijpt dat klager ivm het
BOT-vervoer
niet naar de zitting van de beroepscommissie kan komen, maar klager wil wel graag bij de zitting van de beroepscommissie aanwezig zijn. Gesuggereerd wordt dat klager de maatregelen niet erg zou vinden. Dit is niet juist en die opmerking steekt klager.
Klagers dochter is in therapie omdat ze haar vader niet kan zien en daar heeft klager wel degelijk last van.
De informatie die is verstrekt in het GRIP rapport van 1 juli 2015 is sterk verouderd.
Dat klager dagelijks op een loopband mag lopen lijkt een gunst, maar hij heeft er gewoon recht op om dagelijks een uur in de buitenlucht te bewegen.

Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Men stoort zich aan de opmerkingen over de alleensprekende beklagrechter. Aan diens onpartijdigheid wordt niet getwijfeld. Wat de actualiteit van de GRIP informatie betreft kan het volgende worden gezegd. De klacht dateert van 9 juli 2015, er is
informatie van het Operationeel Overleg van 8 juli 2015 en GRIP informatie van 1 juli 2015. Dat betreft dus actuele informatie. Voor wat betreft de discretionaire bevoegdheid van de directeur: de directeur heeft bezoek van klagers dochter toegestaan.
Er
is echter zoveel gebeurd tussen haar en klager dat ze niet naar de inrichting wil komen. Dat is niet aan de directeur te wijten. Daarnaast kan klager op een loopband lopen voor de nodige beweging. De directeur spreekt klager regelmatig, hij zit ook in
de gedeco, en dan beaamt klager de maatregelen niet vervelend te vinden. Het klopt dat twee van de luchtplaatsen aan de openbare weg grenzen. De andere drie luchtplaatsen grenzen aan weilanden, dat is openbare ruimte.

3. De beoordeling
Hetgeen klager heeft aangevoerd over het afdoen van zijn klachten door een alleensprekende beklagrechter tevens (oud) officier van justitie, kan, wat daar van zij, niet tot een gegrond verklaring van het beroep leiden. In beroep wordt het beklag
opnieuw
en ten gronde beoordeeld.

Klager is op 3 december 2014 overgeplaatst vanuit de p.i. Leeuwarden naar de p.i. Almere. Klager heeft een hoog risicoprofiel, hetgeen op grond van het beleid gedetineerden met vlucht- of maatschappelijk risico (circulaire van de Minister van Justitie
van 13 oktober 2010 met nr 5645409/10) inhoudt, dat op klager in beginsel enkele specifieke in de circulaire benoemde toezichtmaatregelen toegepast dienen te worden. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dient de directeur voorafgaande
aan zijn beslissing tot het opleggen van de toezichtmaatregelen een eigen belangenafweging te maken.

Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor betrokkenheid bij meerdere liquidaties. Klager wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie. Het hoger beroep in de strafzaak loopt nog.
In de GRIP-rapportages van 2 juli 2013 en 1 juli 2015 wordt een nadere toelichting gegeven op de strafzaak. In beide rapportages wordt geconcludeerd dat klager een vluchtgevaarlijke gedetineerde is die in staat is om hulp van buitenaf te organiseren.
Klager beschikt over een groot netwerk van contacten en kan beschikken over grote hoeveelheden geld. In maart 2015 zou klager een bankrekening hebben geopend om vanuit Spanje geld te laten overmaken, ongeveer 260.000 euro.

De beroepscommissie is van oordeel dat de genoemde informatie voldoende grond vormt voor het opleggen van de toezichtmaatregelen met betrekking tot bezoek. De directeur heeft daarbij een eigen belangenafweging gemaakt, door het klager gelet op zijn
positieve gedrag toe te staan zijn dochter zonder toezicht te ontmoeten.
Met betrekking tot de toezichtmaatregelen in verband met de luchtmomenten overweegt de beroepscommissie het volgende. Sinds klagers overplaatsing op 3 december 2014 naar de p.i. Almere moet klager individueel luchten gezien de gebouwelijke situatie van
de p.i. Dit betekent dat klager op het moment van de klacht al zeven maanden heeft moeten luchten in een luchtkooi, zonder (in groepsverband) te kunnen bewegen in de open lucht. Deze situatie begint naar het oordeel van de beroepscommissie op gespannen
voet te staan met het beginsel van minimale beperkingen zoals neergelegd in artikel 2, vierde lid, van de Pbw en het bepaalde in artikel 3 EVRM dat niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of
bestraffingen.
De beroepscommissie verwacht dan ook dat de directeur bij (een) volgende beslissing(en) tot verlenging van de toezichtmaatregelen op dit punt uitdrukkelijk alternatieven gaat overwegen. Het is de beroepscommissie overigens niet bekend of een
overplaatsing naar een andere p.i. waar de gebouwelijke situatie het luchten op een reguliere wijze niet in de weg staat tot de mogelijkheden behoort en of klager dit wenst. Voor nu kan de beslissing de toets van de redelijkheid en billijkheid nog
doorstaan en zal het beroep ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 7 december 2015

secretaris voorzitter

Naar boven