Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2641/GA, 27 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:27-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

Uitspraak

nummer: 15/2641/GA

betreft: [klager] datum: 27 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

gericht tegen een uitspraak van 30 juli 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 oktober 2015, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. F.L.C. Schoolderman, en
[...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het buiten aanwezigheid van klager onderzoeken van zijn (in zijn ‘werkcel’ opgeslagen) papieren strafdossier op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en heeft aan klager een tegemoetkoming van € 10,= toegekend.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Tijdens een grootschalige spitactie van 8 tot en met 10 april 2015 zijn alle vertrekken onderzocht op de aanwezigheid van contrabande. Ook klagers
werkcel – een extra cel waarin klagers strafdossier is opgeslagen – is gecontroleerd en het zich in die werkcel bevindende strafdossier van klager is onderzocht op de aanwezigheid van contrabande. Het personeel heeft hierbij het dossier absoluut niet
gelezen of inhoudelijk bekeken. Geen enkele gedetineerde, dus ook klager niet, heeft aanwezig mogen zijn tijdens de controle van zijn cel, omdat dit het uitvoeren van de spitactie zou bemoeilijken zo niet onmogelijk zou maken. De directeur zag geen
noodzaak om voor klager een uitzondering te maken. De directeur heeft er in redelijkheid voor kunnen kiezen om het algehele veiligheidsbelang van de grootschalige spitactie zwaarder te laten wegen dan het individuele belang van klager om bij het
onderzoek van zijn strafdossier aanwezig te kunnen zijn.

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De inhoud van klagers strafdossier is strikt vertrouwelijk. Met het strafdossier moet zorgvuldig worden omgegaan. Het grootste gedeelte van
klagers papieren strafdossier heeft klagers raadsvrouw via de post aan klager verstrekt. Gelet hierop moet zijn papieren strafdossier dezelfde ‘bescherming’ krijgen als geprivilegieerde post. Dit betekent dat het strafdossier niet op aanwezigheid van
contrabande had mogen worden onderzocht buiten aanwezigheid van klager. Dit is wel gebeurd en daarmee is gehandeld in strijd met de wet. Overigens had klager voorafgaande aan de spitactie nog geen toegang gehad tot zijn werkcel. Klager kon in die
werkcel dus geen contrabande verstopt hebben.

3. De beoordeling
Vast staat dat tijdens de spitactie, uitgevoerd van 8 tot en met 10 april 2015, het papieren strafdossier van klager (dat in zijn ‘werkcel’ was gestald) buiten aanwezigheid van klager is onderzocht op de aanwezigheid van contrabande.

Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Pbw is de directeur bevoegd enveloppen of andere poststukken, afkomstig van of bestemd voor gedetineerden, op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen te onderzoeken en deze hiertoe te openen. Indien de
enveloppen of andere poststukken afkomstig zijn van of bestemd zijn voor de in artikel 37, eerste of tweede lid, van de Pbw genoemde personen of instanties (zoals advocaten en justitiële autoriteiten) – hierna te noemen: ‘geprivilegieerde post’ –
geschiedt dit onderzoek in aanwezigheid van de betrokken gedetineerde. Dit laatste om te waarborgen dat deze controle zich niet uitstrekt tot de geschreven inhoud van de poststukken, zo blijkt uit de memorie van toelichting. In verscheidene uitspraken
(waaronder RSJ 6 april 2010, 09/3674/GA en RSJ 29 januari 2014, 13/1993/GA) heeft de beroepscommissie overwogen dat de ‘bescherming’ van artikel 36, tweede lid, tweede volzin, van de Pbw niet alleen geldt voor te verzenden dan wel net ontvangen
geprivilegieerde post, maar ook voor geprivilegieerde post die op de cel van de gedetineerde aanwezig is. De vraag is of deze bescherming ook geldt voor het strafdossier van klager.

Bij haar beoordeling gaat de beroepscommissie uit van de volgende feiten en omstandigheden. Klager is verdachte in het zogenaamde “Passage-proces” en is in eerste aanleg veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Op het moment van indienen van
het
beklag (14 april 2015) diende het hoger beroep in zijn strafzaak en naar verwachting zal de behandeling daarvan nog een tijd in beslag nemen. Klagers strafdossier beslaat op dit moment, zo heeft hij ter zitting meegedeeld, om en nabij 750 ordners en er
komen nog steeds stukken bij. Een gedeelte van zijn papieren dossier – maximaal zes kratten met ordners – is in de inrichting aanwezig. De directeur heeft aan klager een extra cel, de zogenaamde ‘werkcel’, ter beschikking gesteld en in die cel is het
grootste gedeelte van het in de inrichting aanwezige papieren strafdossier van klager gestald. Zijn papieren strafdossier is verdeeld over meerdere ordners maar er zijn ook losse papieren. Ter zitting heeft de directeur te kennen gegeven dat zij ervan
uitgaat dat alle papieren in de ‘werkcel’ deel uitmaken van klagers strafdossier. Het grootste gedeelte van het papieren strafdossier dat klager in de inrichting onder zich heeft, heeft klagers raadsvrouw (een geprivilegieerd persoon) – die dit op haar
beurt van het Openbaar Ministerie (een geprivilegieerde instantie) heeft verkregen – via de post aan klager verstrekt.

Op grond van vorenstaande omstandigheden komt de beroepscommissie tot het oordeel dat het papieren strafdossier van klager dient te worden aangemerkt als ‘geprivilegieerde post’. Dit betekent dat het onderzoek van klagers papieren strafdossier op de
aanwezigheid van contrabande diende te worden uitgevoerd in aanwezigheid van klager. Nu het onderzoek van het strafdossier tijdens de hierboven vermelde spitactie heeft plaatsgevonden buiten aanwezigheid van klager, is gehandeld in strijd met het
bepaalde in artikel 36, tweede lid, tweede volzin, van de Pbw.
Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep van de directeur ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden bevestigen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Waarden, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 27 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven