Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3106/GA, 27 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:27-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Uitspraak

nummer: 15/3106/GA

betreft: [klager] datum: 27 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.J.A. Bakker, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 september 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 november 2015, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klagers raadsman mr. M.J.A. Bakker en mevrouw R. Groen, juridisch medewerker bij de p.i. Ter Apel.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde:
a. een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder televisie ingaande 24 maart 2015, omdat klager bij een urinecontrole urine met een te lage kreatininewaarde heeft afgegeven;
b. klagers terugplaatsing naar het basisprogramma (degradatie).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van a: op de website van de commissies van toezicht is informatie te vinden over de urinecontrole. Inname van een halve liter vocht, dat is ongeveer twee consumpties, kan reeds de test beïnvloeden. Daar zit je al snel op. Ook is van belang
of men al naar het toilet is geweest. Klager heeft gesport op cel en daarom veel water gedronken. Het is belangrijk om gedetineerden hier goede voorlichting over te geven en ervoor te waarschuwen dat je al snel onder de waarde 2 kan zitten. Bij de
uitslag van klager is niet aangegeven hoeveel onder de 2 hij zat. Als dat net aan was is het niet redelijk die uitslag gelijk te stellen met harddrugsgebruik. De raadsman is bekend met de jurisprudentie van de beroepscommissie op dit punt en is het
daar
verder mee eens.
Ten aanzien van b: de jurisprudentie van de beroepscommissie met betrekking tot degradatiebeslissingen is helder. Er dient een belangenafweging door de directeur te worden gemaakt en dat is niet gebeurd. Als het gedrag zo rood is vindt meteen
degradatie
plaats is het beleid. Die beslissing heeft grote gevolgen voor klager terwijl niet duidelijk is hoe de beslissing tot stand is gekomen en hoe alle factoren zijn gewogen.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van a: de avond voor de urinecontrole wordt deze aangezegd en wordt de gedetineerde verteld om zo min mogelijk te drinken. Ter zitting wordt een aanzeggingsformulier getoond waarop de nodige informatie staat. Dit aanzeggingsformulier wordt
uitgereikt bij de insluiting van de gedetineerde in zijn cel. Als hij de volgende ochtend wordt uitgesloten, vindt meteen de urinecontrole plaats. Er is contact opgenomen met het lab en die geeft aan dat je kort voor de urinecontrole flink moet drinken
om onder de waarde 2 uit te komen.
Ten aanzien van b: klager is voor twee incidenten disciplinair gestraft. De eerste straf is opgelegd in verband met de vondst van attributen op zijn cel. Dit betrof een bewerkt colablikje, een hasjpijp, een ballpoint die zodanig was bewerkt dat er aan
een zijde een steekwapen van is gevormd en een blok tape waar tevens een touw van is gemaakt. Klager heeft hiermee de orde en de veiligheid ernstig verstoord. Dat is rood gedrag dat een degradatie rechtvaardigt. De reden dat in de beslissing geen keuze
voor oranje of rood is gemaakt is dat dit een standaardformulier van het hoofdkantoor betreft dat in het TULP-systeem niet kan worden aangepast.

3. De beoordeling
Ten aanzien van a: hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard

Ten aanzien van b: uit de nota van toelichting (hierna: de nota) bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) in verband met de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden
(Stcrt. 20 februari 2014, nr. 4617) komt naar voren dat uitgangspunt van het DBT is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient
een
gedetineerde, zo blijkt uit de nota, aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren dan wel degraderen is dus afhankelijk van de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde
toont voor zijn eigen re-integratie, hetgeen onder meer uit zijn gedrag zal blijken. Als hulpmiddel bij die beoordeling zijn in de bijlagen bij de Regeling voorbeelden gegeven van gedrag dat als ‘goed gedrag’ (groen gedrag), ‘dit kan beter-gedrag’
(oranje gedrag) of ‘ongewenst gedrag’ (rood gedrag) wordt aangemerkt.
Artikel 1d, derde lid, van de Regeling luidt – voor zover hier van belang – als volgt: “Indien de gedetineerde die is gepromoveerd op een van de onderdelen van goed gedrag verzaakt, kan de directeur besluiten tot degradatie.” Niet elk ‘oranje-gedrag’
dan wel ‘rood-gedrag’ leidt dus per definitie tot degradatie, aangezien niet elk ‘oranje gedrag’ of ‘rood gedrag’ tevens hoeft in te houden dat een gedetineerde onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie. Daarnaast dient voorkomen
te
worden dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld.
Gezien het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel – zo oordeelde zij reeds in haar uitspraak van 10 november 2014 (14/1918/GA) – dat de directeur voorafgaande aan een beslissing over degradatie een belangenafweging dient te maken. Bij die
belangenafweging dient de directeur het ‘oranje-gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde en uit die belangenafweging dient duidelijk te
blijken
waarom het ‘oranje gedrag’ dan wel ‘rode gedrag’ van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het DBT dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie.
In het voorliggende degradatiebesluit blijkt dat de directeur heeft besloten tot degradatie van klager omdat klager op 25 maart 2015 is besproken in het MDO naar aanleiding van een urinecontrole waarbij klager een te laag kreatininegehalte had, hetgeen
duidt op fraude. Tevens heeft klager op 19 maart 2015 een rapport gehad wegens een celinspectie en het aantreffen van contrabande op zijn cel. In verband met de orde en veiligheid toont klager rood gedrag hetgeen niet past op een plusregime.
Niet is gebleken dat de directeur hier een belangenafweging heeft gemaakt tussen het negatieve gedrag van klager en diens structurele gedrag, waaronder ook zijn positieve gedrag, waarvan blijkens de rapportage van het MDO zeker sprake was. In het
degradatiebesluit wordt enkel het negatieve gedrag van klager beschreven, terwijl het structurele, positieve gedrag van klager in het geheel niet wordt vermeld. Bij gebreke van een inzichtelijke belangenafweging is het de beroepscommissie onvoldoende
duidelijk geworden waarom de directeur heeft geconcludeerd dat klager niet genoeg verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn re-integratie. De beroepscommissie acht de degradatiebeslissing dan ook onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Gelet
hierop
zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren. Zij acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager, nu de beslissing haar materieel gezien, gelet op de aan hem opgelegde disciplinaire straffen, niet onredelijk of
onbillijk voorkomt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van a ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van b gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 27 november 2015

secretaris voorzitter

Naar boven