Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2849/GA, 24 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:24-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2849/GA

betreft: [klager] datum: 24 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. Kemper, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 24 augustus 2015 van de beklagcommissie bij de locatie Sittard

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet beslissen op een verzoek om algemeen verlof en het niet opstarten van de detentiefasering van klager.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft voor 2 april 2015 een tweetal verzoeken ingediend bij de directeur, een voor algemeen verlof en een om het opstarten van zijn detentiefasering. Uiteindelijk zijn beide verzoeken niet in behandeling genomen en heeft klager het gevoel aan
het
lijntje te zijn gehouden omdat er sprake zou zijn van een nog openstaande strafzaak, waarvoor hij niet is gedetineerd. Klager is het daar niet mee eens en verwijst naar het klaagschrift, waarin een en ander al naar voren is gebracht. Naar aanleiding
van
het klaagschrift gaf de directeur een zeer summiere reactie, waarbij niet werd ingegaan op de door klager genoemde gronden. Tijdens de behandeling door de beklagcommissie is klagers standpunt duidelijk naar voren gebracht, waarbij ook aandacht is
gevraagd voor de in het klaagschrift genoemde jurisprudentie. Aangegeven is ook dat binnen de inrichting geen duidelijkheid bestond over de afhandeling van deze verzoeken. Ter zitting van de beklagcommissie had nadere duidelijkheid kunnen worden
bereikt. Dat is echter niet gebeurd. Klager is inmiddels in onderhandeling met het CJIB over een afbetalingsregeling voor zijn openstaande Lex Mulderzaken. Indien een betalingsregeling bereikt wordt, zal klagers fictieve einddatum een heel eind naar
voren worden gehaald. Dat is overigens in het kader van de behandeling van de klacht niet echt van belang. De directeur is tijdens de behandeling van de klacht niet ingegaan op hetgeen daar door en namens klager naar voren is gebracht maar heeft
volhard
bij zijn eerdere schriftelijke reactie. Voor zover dit begrijpelijk zou kunnen zijn, is voor klager niet begrijpelijk dat de beklagcommissie niet reageert op de door en namens hem aangevoerde standpunten. De beklagcommissie overweegt enkel dat onbekend
zou zijn of de nog openstaande zaak tijdens de huidige detentie zou worden afgedaan en anderzijds dat er geen stukken zijn overgelegd over een betalingsregeling met het CJIB. Dat eerste punt is, voor zover juist, geen zaak die klager kan worden
verweten. Het is de taak van de directeur om daar duidelijkheid over te scheppen. Dit geldt zowel voor het verzoek om detentiefasering als het verzoek om algemeen verlof. Met betrekking tot de betalingsregeling geldt dat het al dan niet aanwezig zijn
daarvan geen reden mag zijn voor afwijzing van verlof of detentiefasering. Klager vraagt de beroepscommissie het beroep gegrond te verklaren en hem een tegemoetkoming toe te kennen voor de schade ontstaan door het onnodig oplopen van vertraging bij de
fasering en het gebruik van verlof.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep gehandhaafd en meegedeeld dat klager op 13 oktober 2015 in vrijheid is gesteld.

3. De beoordeling
Onweersproken is dat klager voor 2 april 2015 een verzoek heeft ingediend voor algemeen verlof en een verzoek heeft gedaan met de voorbereiding voor eventuele detentiefasering een aanvang te laten maken. Onweersproken is voorts dat de directeur op geen
van deze twee verzoeken een beslissing heeft genomen. De directeur heeft aangevoerd dat daarop niet had hoeven te worden beslist, omdat klager – in verband met een nog openstaande strafzaak waarvoor hij op dat moment niet was gedetineerd en waardoor
zijn einddatum van detentie onzeker was – niet in aanmerking kon komen voor verlof of detentiefasering. Dat standpunt vindt geen steun in het recht.

Ten aanzien van het verzoek om algemeen verlof geldt dat, daargelaten de vraag of dat verzoek had moeten worden af- of toegewezen, de directeur in ieder geval een beslissing had moeten nemen. Nu de directeur dat heeft verzuimd, is de klacht in zoverre
gegrond.

De beroepscommissie zal met die constatering en gegrondverklaring volstaan en zal – nu klager inmiddels uit detentie is ontslagen en bij een nieuwe beslissing geen belang meer heeft – de directeur geen opdracht geven een nieuwe beslissing te nemen.
Nu uit de stukken en uit hetgeen in beroep naar voren is gebracht is niet zonder meer volgt dat een toewijzende beslissing in de rede had gelegen, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming.

Ten aanzien van het verzoek om klagers detentiefasering in gang te zetten, geldt eveneens dat de directeur een beslissing op dit verzoek had dienen te nemen. Het beroep moet daarom ook ten aanzien van dit onderdeel van het beklag gegrond worden
verklaard.

De beroepscommissie zal ook in dit geval daarmee volstaan en zal, nu klager inmiddels uit detentie is ontslagen, geen opdracht geven voor een nieuwe beslissing.

De beroepscommissie acht, nu klager ook zelf een verzoek had kunnen richten aan de selectiefunctionaris om te worden overgeplaatst naar een minder beveiligde inrichting en voorts nu een bewilligende beslissing niet zonder meer in de rede had gelegen,
geen termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 24 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven