Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1940/GA, 24 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:24-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1940/GA

betreft: [klager] datum: 24 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 juni 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 oktober 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden, zijn gehoord klager, en [...] en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur respectievelijk afdelingshoofd bij de p.i. Almere.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de plaatsing van klager in het basisprogramma vanwege zijn weigering deel te nemen aan KVV;
b. de trage afhandeling van klagers verzoek om fasering.

De beklagcommissie heeft het beklag wat betreft beklagonderdeel a ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in beklagonderdeel b op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager kwam al sinds 7 januari 2014 in aanmerking voor detentiefasering. Echter, na de opheffing van de schorsing van de detentie op 31 maart 2014 heeft
klager zich op 2 juni 2014 gemeld op het politiebureau en is hij geplaatst in een normaal beveiligde inrichting. Klager is door de inrichting niet voorgedragen voor deelname aan een penitentiair programma (p.p.) omdat hij niet deelnam aan de cursus
Kiezen voor verandering (KVV). Dit is in strijd met de onschuldpresumptie van artikel 6, tweede lid, van het EVRM. Pas in maart 2015 heeft de inrichting een selectieadvies gegeven waarin wordt erkend dat klager recht heeft op deelname aan een p.p. De
directeur is in gebreke gebleven door niet tijdig klager voor te dragen voor detentiefasering. De inrichting heeft erkend dat klager al op 10 juni 2014 een aanvraag voor fasering had ingediend. Verder heeft de directeur klager in het verkeerde regime
geplaatst na invoering van DBT. Klager kon aanspraak maken op het overgangsrecht. Door zijn plaatsing in een sober regime is klager privileges misgelopen en is hij tekort gedaan in zijn resocialisatie-uren. De directeur heeft klager verwijtbaar
tegengewerkt. Klager ontving de beslissingen omtrent DBT pas 14 tot 19 dagen na de bespreking in het MDO, waardoor het indienen van beklag vertraging heeft opgelopen. Klager wil een financiële tegemoetkoming voor de 10 of 11 maanden dat hij
bedrijfsinkomsten is misgelopen met een gemiddelde van € 5.100,= per maand, alsmede kosten doordat hij in een verkeerd regime verbleef van ruim € 3.000,=.
Voor de inwerkingtreding van DBT was de fasering van klager al van kracht. Alleen over de feitelijke fasering was nog geen datum bekend. Ook de inrichting heeft zich te houden aan de regels. Het selectieadvies is niet tijdig opgestuurd naar de
selectiefunctionaris. De opstelling van de inrichting heeft klager diep getroffen, zeker nu later alsnog de fasering is goedgekeurd. Klager meent dat door deel te nemen aan de KVV hij schuld erkent. Met name door de gestelde vragen wordt de suggestie
van een gepleegd delict gewekt. Ook door het gebruiken van het parketnummer van klagers strafzaak wordt een verbinding gelegd.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur kan zich vinden in de uitspraak van de beklagcommissie. De KVV vormt evenals de reflector verplichte onderdelen, wil een gedetineerde
in aanmerking komen voor promotie. De KVV bestaat uit verschillende onderdelen en is gericht op re-integratie. Een gedetineerde kan hieraan meedoen, ook als ontkennende verdachte. De vragen beogen inzicht te krijgen hoe een gedetineerde omgaat met geld
en agressie. Voor de inrichting is dat essentieel.

3. De beoordeling
a.
De directeur stelt als eis dat om in aanmerking te komen voor promotie naar het plusprogramma klager dient mee te werken aan KVV (Kiezen voor verandering). Een dergelijke principiële stelling kan naar het oordeel van de beroepscommissie in zijn
algemeenheid niet worden aanvaard. Zoals de beroepscommissie onder meer in uitspraak RSJ 15/1240/GA en 15/1384/GA, 20 juli 2015 heeft bepaald, zal de directeur bij zijn beslissing rekening dienen te houden met de positie van de gedetineerde als
verdachte in zijn strafproces. De enkele weigering van een gedetineerde om antwoord te geven op enkele vragen uit de KVV kan niet worden uitgelegd als zou klager niet willen meewerken aan zijn re-integratie. Al het positieve gedrag van de gedetineerde
dient bij de beslissing tot degradatie of promotie te worden betrokken. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De
beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming van klager en stelt deze vast op € 30,=.

b.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie merkt hierbij nog op dat de vermelding van een faseringsdatum in een detentie- en
re-integratieplan of selectieadvies niet inhoudt dat fasering op genoemde datum dient plaats te vinden, maar dat fasering niet vroeger in de tijd mogelijk is. Bovendien kan de fictieve einddatum lopende het hogere beroep nog verschuiven. Een beslissing
of klager in aanmerking kan komen voor detentiefasering is uiteindelijk voorbehouden aan de selectiefunctionaris en niet aan de directeur van de inrichting. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond wat betreft beklagonderdeel a, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij verklaart het beroep wat betreft beklagonderdeel b ongegrond en bevestigt in de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr M.A.G. Rutten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 24 november 2015

secretaris voorzitter

Naar boven