nummer: 15/2167/GA
betreft: [klager] datum: 23 november 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem-Zuid,
gericht tegen een uitspraak van 25 juni 2015 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 9 oktober 2015, gehouden in de p.i. Leeuwarden, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Arnhem-Zuid, gehoord. Klager en zijn raadsvrouw, mr. C.T.B.J. Libosan-Besjes, hebben schriftelijk bericht
niet ter zitting te zullen verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel, omdat klager heeft gevochten met een medegedetineerde en vanwege het aantreffen van urine in een maggiflesje op klagers cel.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard voor wat betreft de oplegging van een disciplinaire straf en gegrond voor wat betreft de strafmaat op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Bij de strafoplegging maakt de directeur een belangenafweging per situatie en per gedetineerde. Het is niet de bedoeling bij de strafmotivering van
klager te vermelden wat de afwegingen zijn geweest bij de strafoplegging van de medegedetineerde en vice versa. De directeur is niet verplicht een nadere uitleg of motivering te geven aangezien dit al gebeurt in de schriftelijke mededeling van de
disciplinaire straf. De aan klager opgelegde disciplinaire straf is voldoende gemotiveerd, evenals het verslag dat aan de straf ten grondslag ligt. De stukken die ten grondslag liggen aan de disciplinaire straf van de medegedetineerde zijn niet in de
beklagzaak van klager overgelegd. Het is louter toeval dat het door beiden ingediende beklag op dezelfde dag door de beklagcommissie is behandeld. De beklagcommissie heeft deze stukken onterecht een rol laten meespelen in de beklagzaak van klager. De
directeur is het er niet mee eens dat een disciplinaire straf van zes dagen in dit geval gepast en rechtvaardig zou zijn. De directeur stelt dat het verslag klager is aangezegd hetgeen ter zitting niet is weersproken.
Klager heeft in beroep hierop gereageerd door te verwijzen naar zijn voor de beklagcommissie ingenomen standpunt.
3. De beoordeling
Het door de directeur ingestelde beroep is enkel gericht tegen het oordeel van de beklagcommissie over de strafmaat van de disciplinaire straf. Hetgeen in beroep hieromtrent is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere
beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Bij de bepaling van de strafmaat dienen alle feiten en omstandigheden die voor de bepaling van de hoogte van belang kunnen zijn te worden meegewogen. Daarbij kan uit oogpunt van rechtsbescherming van de
gedetineerde ook belang worden gehecht aan feiten en omstandigheden die niet door partijen in de betreffende procedure zijn aangevoerd, maar waarvan de beklagcommissie wel ambtshalve kennis draagt. In dit geval betreft dit het door de beklagcommissie
geconstateerde feit dat de vondst van contrabande bij een medegedetineerde niet bij de bepaling van de strafmotivering is meegewogen. De beroepscommissie acht deze door de beklagcommissie toegevoegde overweging begrijpelijk. Aangezien de directeur in
beroep hieromtrent geen nader inhoudelijk verweer voert, dient het beroep van de directeur ongegrond te worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris,
op 23 november 2015
secretaris voorzitter