Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2183/TR, 16 oktober 2015, beroep
Uitspraakdatum:16-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2183/TR

betreft: [klager] datum: 16 oktober 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. van der Meer, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 30 juni 2015 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. E. van der Meer om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft de machtiging tot het verlenen van transmuraal verlof ingetrokken.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, met aftrek, en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager verblijft sinds 22 juni 2010 in FPC Van der
Hoeven Kliniek te Utrecht (hierna: de Van der Hoeven Kliniek). Bij beslissing van
2 augustus 2013 is door de Staatssecretaris een machtiging tot het verlenen van transmuraal verlof afgegeven. Bij beslissing van 15 juli 2014 heeft de Staatssecretaris opnieuw een machtiging tot het verlenen van transmuraal verlof afgegeven. Bij
beslissing van 30 juni 2015 heeft de Staatssecretaris bovengenoemde machtiging ingetrokken alsmede de door de Van der Hoeven Kliniek ingediende aanvraag voor een nieuwe machtiging tot het verlenen van transmuraal verlof afgewezen.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De beslissing tot intrekking van de machtiging tot het verlenen van transmuraal verlof is op onjuiste gronden genomen. Ondanks een aantal incidenten tijdens verlof wil de Van der Hoeven Kliniek het
huidige verlofkader continueren teneinde verder te werken aan sociale en maatschappelijke re-integratie. De inrichting schat het recidiverisico binnen het gevraagde verlofkader in als laag en stelt dat de kans dat klager zich aan de behandeling zal
onttrekken klein is. Er bestaat een groot verschil van inzicht tussen de inrichting en het Adviescollege Verloftoetsing tbs (hierna: AVt). Zijn resocialisatietraject, waar hij al lange tijd mee bezig is, wordt door de bestreden beslissing onderbroken.
Zijn resocialisatietraject is een traject van vallen en opstaan, maar volgens de kliniek is er een werkzame situatie met klager. De kliniek heeft al jarenlang een samenwerking met klager en kan dus de situatie het beste inschatten. Gelet hierop wordt
verzocht het beroep gegrond te verklaren.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. De beslissing tot intrekking van de verlofmachtiging is gebaseerd op het advies van het AVt dat is gegeven naar aanleiding van de aanvraag van de inrichting tot
het verlenen van een nieuwe verlofmachtiging. Uit dit advies volgt dat het AVt voortzetting van de machtiging tot het verlenen van transmuraal verlof niet verantwoord acht. Gebleken is dat klager meermalen is teruggevallen in zowel alcohol- als
cocaïnegebruik, dat hij zich diverse malen niet heeft gehouden aan de verlofvoorwaarden door niet of te laat te verschijnen bij urinecontroles en dat hij in augustus 2014, oktober 2014, februari 2015 en april 2015 teruggeplaatst is in de inrichting.
Gelet op dit instabiele verloop is het AVt er niet van overtuigd dat klager in een eigen woning kan verblijven. Daarnaast schat het AVt het recidiverisico in als matig. Tegen deze achtergrond is de beslissing van 30 juni 2015 om de verlofmachtiging –
die overigens nog tot 14 juli 2015 liep – in te trekken, gerechtvaardigd. Overigens is in artikel 6, vierde lid, van de Verlofregeling TBS bepaald dat als het AVt adviseert geen machtiging te verlenen de Staatssecretaris dienovereenkomstig dient te
beslissen. Een nog lopende verlofmachtiging wordt in een dergelijk geval ingetrokken, hetgeen hier ook is gebeurd.

4. De beoordeling
Bij beslissing van 30 juni 2015 heeft de Staatssecretaris zowel de aanvraag van de Van der Hoeven Kliniek tot het afgeven van een nieuwe machtiging tot het verlenen van transmuraal verlof afgewezen als de eerder afgegeven en destijds nog lopende
machtiging tot het verlenen van transmuraal verlof ingetrokken. De beroepscommissie stelt voorop dat tegen een beslissing tot het niet afgeven van een (nieuwe) verlofmachtiging geen beroep (op grond van artikel 69 van de Bvt) openstaat en dat het
beroep
ook niet daartegen is gericht. De beroepscommissie zal in deze uitspraak dan ook enkel een oordeel geven over de beslissing tot intrekking van de verlofmachtiging, die nog tot 14 juli 2015 geldig was.

Op grond van artikel 53, derde lid, Rvt kan de Staatssecretaris een verlofmachtiging bij overtreding van de verlofvoorwaarden intrekken. De Staatssecretaris heeft zijn beslissing gebaseerd op het advies van het AVt van 19 juni 2015, gegeven naar
aanleiding van de aanvraag van de Van der Hoeven Kliniek van 13 mei 2015 tot het verlenen van een nieuwe machtiging voor transmuraal verlof.

Uit de aanvraag van de inrichting van 13 mei 2015 komt het volgende naar voren. Klager heeft zijn indexdelict gepleegd onder invloed van alcohol en cocaïne. Om het recidiverisico te beperken is een aantal behandeldoelen opgesteld, waarvan er één is dat
klager abstinent blijft van gedragsbeïnvloedende middelen. Op 2 augustus 2013 is een machtiging tot het verlenen van transmuraal verlof verstrekt. Sinds 27 december 2013 heeft klager verbleven in een woning van de kliniek en op 10 januari 2015 is hij
verhuisd naar een zelfstandige huurwoning. In de desbetreffende periode heeft klager zich verscheidene keren niet gehouden aan de afspraken omtrent urinecontroles (door niet of te laat te verschijnen) en is hij meermalen teruggevallen in alcohol- en/of
cocaïnegebruik. Als gevolg hiervan is klager in augustus 2014, oktober 2014, februari 2015 en april 2015 tijdelijk teruggeplaatst in de inrichting. Op 29 april 2015 heeft klager aan de inrichting meegedeeld dat hij al enige maanden in de weekenden
alcohol gebruikte en dat hij gedurende het laatste weekend bijna € 1000,= aan alcohol en drugs heeft besteed. Naar aanleiding van deze feiten en omstandigheden heeft het AVt negatief geadviseerd ten aanzien van de aanvraag voor een nieuwe
verlofmachtiging.

Uit het vorenstaande blijkt dat klager verscheidene keren de verlofvoorwaarden die te maken hebben met het zich onthouden van alcohol- en drugsgebruik heeft overtreden en zich niet steeds heeft gehouden aan de afspraken omtrent urinecontroles; dat hij
als gevolg daarvan – bij wijze van waarschuwing – meermalen is teruggeplaatst in de inrichting, maar dat hij desondanks eind april 2015 voor de tweede keer in drie maanden tijd een (flinke) hoeveelheid alcohol en cocaïne heeft gebruikt, hetgeen tezamen
kan worden aangemerkt als een forse overtreding van de verlofvoorwaarden. Bij deze stand van zaken heeft de Staatssecretaris naar het oordeel van de beroepscommissie, alle omstandigheden afwegende, in redelijkheid kunnen oordelen dat het laten
voortduren van het lopende transmurale verlof niet langer verantwoord was, ook al achtte de inrichting het verantwoord en aangewezen om het transmurale verlof voort te zetten. Niet van belang ontbloot is hierbij dat op grond van artikel 6, vierde lid,
van de Verlofregeling TBS – welk artikellid als volgt luidt: “Indien het AVt adviseert geen machtiging te verlenen, beslist de Minister dienovereenkomstig” – de Staatssecretaris gehouden is in een geval als het onderhavige geen verlofmachtiging te
verlenen. Gelet hierop zal het beroep ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 16 oktober 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven