Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2218/GA, 20 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:20-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2218/GA

betreft: [klager] datum: 20 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden,

gericht tegen een uitspraak van 10 juli 2015 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 oktober 2015, gehouden in de p.i. Leeuwarden, zijn gehoord klager en [...] en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur respectievelijk juridisch medewerker bij de p.i. Leeuwarden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens sabotage van een valbak onder klagers celraam.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagcommissie gaat voorbij aan de uitspraak van de beroepscommissie RSJ 6 maart 2012, 11/1809/GA. De heer H. is bij besluit van 11 december
2013 aangewezen als plaatsvervanger van de vestigingsdirecteur. Deze aanwijzing is op geen enkele wijze geclausuleerd en geldt voor onbepaalde tijd. De aanwijzing is niet in tijd of takenpakket beperkt. Betrokkene heeft het hele takenpakket behorende
bij de functie van directeur uitgeoefend. Daarmee voldoet de aanwijzing aan de eisen die de beroepscommissie heeft gesteld.
Bij besluit van 14 november 2014 is betrokkene tijdelijk op basis van artikel 58 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) benoemd en te werk gesteld in de functie van plaatsvervangend directeur voor 9 uur. Hem is opgedragen tijdelijk de
werkzaamheden, verbonden aan deze functie, te verrichten. Met dit besluit is het eerdere aanwijzingsbesluit van 11 december 2013 gewijzigd noch ingetrokken. Betrokkene had de bevoegdheid en blijft de bevoegdheid toekomen om als plaatsvervanger van de
directeur op te treden. In casu is de disciplinaire straf genomen en ondertekend door betrokkene als plaatsvervangend directeur. Het besluit van 14 november 2014 is voor de beoordeling van de disciplinaire straf niet relevant, alleen het
aanwijzingsbesluit van 11 december 2013.
Een valbak bevindt zich onder het celraam en voorkomt dat het raam te ver open kan en er voorwerpen naar buiten kunnen worden gegooid. De directeur meent dat beide gedetineerden verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor het saboteren van het
valraam,
waardoor het raam met een mes eenvoudig kon worden geopend.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het celraam kon al open toen klager in de cel werd geplaatst. Klager ontkent dat dit door zijn toedoen is gekomen. Ook ontkent hij dat hij het open raam
heeft gebruikt om iets naar buiten te gooien. Klager heeft hierover niets gemeld, omdat er meer lucht de cel binnenkwam. Wat betreft het kromme mes merkt klager op dat veel messen krom zijn.

3. De beoordeling
In de uitspraak RSJ 22 oktober 2015, 15/765/GA (einduitspraak), heeft de beroepscommissie omtrent het bevoegdheid van de heer H. tot het nemen van een aan de directeur voorbehouden beslissing, het volgende overwogen:

“De beroepscommissie stelt vast dat de heer H. op 11 december 2013 op grond van artikel 3, vierde lid, van de Pbw is aangewezen als plaatsvervanger van de directeur met ingang van 6 december 2013, zonder dat daarbij beperkingen in tijd en bevoegdheden
zijn gesteld. Bij besluit van 14 november 2014 is de heer H. tijdelijk – en voor het eerst, zo begrijpt de beroepscommissie – benoemd als plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Leeuwarden voor 9 uren per week tot de einddatum van de
detachering. Voor de overige 27 uren per week werkt de heer H. in de functie van hoofd veiligheid in dezelfde penitentiaire inrichting.

Wat betreft de bevoegdheden van de Minister en de directeur, voor zover hier van belang, overweegt de beroepscommissie als volgt. Het opperbeheer van de inrichtingen berust bij de Minister en het beheer van een inrichting of afdeling berust bij de
directeur, aldus het bepaalde in het tweede en derde lid van artikel 3 van de Pbw. Aan artikel 3, vierde lid, van de Pbw ontleent de Minister de bevoegdheid één of meer personen aan te wijzen als plaatsvervanger van de directeur. In de Pbw wordt verder
geen onderscheid gemaakt tussen de directeur en de plaatsvervanger van de directeur: In de Pbw wordt volstaan met het begrip directeur. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden die aan deze functionaris worden toegekend, komen derhalve toe aan ieder
die
als directeur is aangesteld.

De directeur ontleent zijn bevoegdheden rechtstreeks aan de wet en kan ingevolge het bepaalde in het tweede lid van artikel 5 van de Pbw bepaalde bevoegdheden mandateren aan ambtenaren en medewerkers van de inrichting. Naar het oordeel van de
beroepscommissie is het hoofd veiligheid een ambtenaar of medewerker in vorenbedoelde zin.
Uitgesloten van mandatering zijn evenwel de aan de directeur voorbehouden handelingen die zijn opgesomd in het vierde lid van artikel 5 van de Pbw, waartoe de onder h. genoemde oplegging van een disciplinaire straf behoort.

De heer H. is tijdelijk voor 9 uren benoemd tot plaatsvervangend vestigingsdirecteur. In die hoedanigheid komen hem alle in artikel 5 van de Pbw genoemde bevoegdheden toe, ook die bevoegdheden die aan de directeur zijn voorbehouden. Daarnaast blijft
hij
de functie van hoofd veiligheid uitoefenen en in die functie is hij ondergeschikt aan de directeur. Deze combinatie van functies merkt de beroepscommissie als onwenselijk aan omdat zij het gevaar van vermenging van taken en bevoegdheden in zich bergt.
Dit zou anders zijn indien de heer H. als plaatsvervanger van de directeur zou zijn aangesteld in de ene inrichting en als hoofd veiligheid zou blijven functioneren in de andere inrichting. In dat geval zal het gevaar van vermenging van functies zich
niet voordoen en blijft de verdeling van taken en overdracht van bevoegdheden, waar de huidige inzichten omrent de wijze van leidinggeven aan een penitentiaire inrichting om vragen, gegarandeerd.
Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen (RSJ 1 november 2012, 12/2163/GA) dient het voor gedetineerden duidelijk te zijn dat een disciplinaire straf is opgelegd door de directeur. Nu de heer H. in de inrichting zowel als hoofd veiligheid als
(plaatsvervangend) directeur fungeert, is het naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende gegarandeerd dat duidelijk is in welke hoedanigheid de heer H. bij de oplegging van een disciplinaire straf functioneert. Dat de beslissing tot oplegging
van de disciplinaire straf in deze zaak is ondertekend door de heer H. als plaatsvervangend vestigingsdirecteur is daartoe onvoldoende.”

Het vorenstaande leidt ook in onderhavige zaak tot de conclusie dat de heer H. niet bevoegd is disciplinaire straffen op te leggen. De beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf is dan ook onbevoegd genomen. Het beroep van de directeur zal
derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris,
op 20 november 2015

secretaris voorzitter

Naar boven