Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3699/SGA, 11 november 2015, schorsing
Uitspraakdatum:11-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 15/3699/SGA

Betreft : [verzoeker] datum: 11 november 2015

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Sittard.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 9 november 2015, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf
van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, ingaande op 9 november 2015 om 08.00 uur en eindigend op 16 november 2015 om 08.00 uur, wegens een poging tot invoer van contrabande (een
sim-kaart).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat daar nog geen klaagschrift van verzoeker is ontvangen en van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 11 november 2015.

1. De beoordeling
Nu verzoeker bij het schorsingsverzoek een kopie van het klaagschrift heeft gevoegd, welk klaagschrift ter kennisneming is gezonden aan de secretaris van de beklagcommissie, acht de voorzitter verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Naar zijn uiterlijke verschijningsvorm lijkt verzoeker een sim-kaart, verstopt in zijn schoen, in de inrichting te hebben willen invoeren. De in
dit verband door verzoeker voor zijn handelen gegeven uitleg is niet op voorhand zodanig aannemelijk dat moet worden aangenomen dat van een bewuste poging tot invoer geen sprake is geweest. De sim-kaart geldt als contrabande en verzoeker wist althans
had behoren te weten dat de invoer van een dergelijk voorwerp verboden is. Gelet daarop kon de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – in redelijkheid aan verzoeker de onderhavige disciplinaire straf opleggen. Het verzoek zal daarom
worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.W. Rijkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 11 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven