Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3531/SGA, 28 oktober 2015, schorsing
Uitspraakdatum:28-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 15/3531/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 28 oktober 2015

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Zwaag.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 26 oktober 2015, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf
van:
a. opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, voor de duur van drie dagen, ingaande op 26 oktober 2015 om 15.30 uur en eindigend op 29 oktober 2015 om 15.30 uur;
b. een ontzegging van de toegang tot de kerkdienst voor de duur van een maand, ingaande op 26 oktober 2015 en eindigende op 26 november 2015;
en daarnaast inhoudende de mededeling omtrent de voordracht voor herselectie naar een andere inrichting; één en ander wegens het vertonen van ongepast gedrag tijdens de kerkdienst.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de klaagschriften van 27 oktober 2015 en van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 27 oktober 2015.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur – wordt voldoende aannemelijk dat verzoeker, ook in de ogen van zijn toen aanwezige medegedetineerden, tijdens de kerkdienst op 25 oktober 2015 ordeverstorend gedrag heeft vertoond waarmee hij, ook na daarop te zijn
aangesproken, is doorgegaan. Dit gedrag wordt door verzoeker in het schorsingsverzoek en het klaagschrift ook niet ontkend. Voor zover door verzoeker is aangevoerd dat het verslag niet binnen 24 uur na de aanzegging daarvan is afgehandeld door de
directeur overweegt de voorzitter dat het verslag op 25 oktober 2015 omstreeks 12.45 uur is aangezegd en dat dit verslag vervolgens op 26 oktober 2015 omstreeks 15.30 uur is afgehandeld. Op grond van artikel 50, tweede lid, van de Pbw, handelt de
directeur het verslag af zo spoedig mogelijk nadat hem dit verslag is gedaan. In dit geval is het tijdsverloop tussen het aanzeggen van het verslag en het afdoen daarvan door de directeur naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet zodanig lang,
dat niet meer zou kunnen worden gesproken van een zo spoedig mogelijke afdoening. Dat verweer slaagt daarom niet. Verzoekers gedrag rechtvaardigde – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – de oplegging van een disciplinaire straf als genoemd
onder a. Het verzoek zal daarom in zoverre worden afgewezen.
Dat gedrag rechtvaardigt eveneens – nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – een uitsluiting van de deelname aan de gemeenschappelijke kerkdienst. Een dergelijke uitsluiting, die door de directeur ook in het kader van een disciplinaire
straf kan worden opgelegd, kan op grond van het bepaalde in artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a van de Pbw, evenwel niet langer duren dan twee weken. Onderdeel b van het verzoek zal daarom worden toegewezen voor zover deze langer zou duren dan
tot 12 november 2015. De voorzitter gaat er bij dit onderdeel van zijn beslissing vanuit dat verzoeker, indien hij geestelijke bijstand wenst, daartoe door de directeur in de gelegenheid wordt gesteld.

De voordracht voor herselectie voor plaatsing in een andere inrichting is geen beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Verzoeker kan daarom niet worden ontvangen in onderdeel c van het verzoek.

Eventuele bezwaren tegen de voordracht tot overplaatsing kan verzoeker naar voren brengen in het kader van bezwaar en beroep tegen de selectiebeslissing van de selectiefunctionaris. Als beroep is ingesteld tegen die (overplaatsings)beslissing van de
selectiefunctionaris kan verzoeker desgewenst om schorsing verzoeken van de tenuitvoerlegging van die beslissing.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af ten aanzien van onderdeel a.
Hij wijst het verzoek toe ten aanzien van onderdeel b van het verzoek voor zover dit onderdeel van de disciplinaire straf langer duurt dan veertien dagen en schorst de tenuitvoerlegging van dit deel van de disciplinaire straf met ingang van 12 november
2015 tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist. Hij wijst dit onderdeel van het verzoek voor het overige af.
De voorzitter verklaart verzoeker voor het overige niet-ontvankelijk in zijn verzoek.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 28 oktober 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven