Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2674/GV hersteluitspraak, 9 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:09-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2674/GV hersteluitspraak

betreft: [klager] datum: 9 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 mei 2015 genomen beslissing van de (toenmalige) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

De beroepscommissie heeft op 24 augustus 2015 uitspraak gedaan. Op 26 augustus 2015 is op het secretariaat van de Raad een nadere toelichting op het beroep gedateerd 20 augustus 2015 van klager ontvangen met verschillende bijlagen, waaronder de
medische
gegevens van klager. In een brief gedateerd 5 september 2015, met bijlagen, heeft klager aangegeven dat hij de reactie van de Staatssecretaris op 20 augustus 2015 in het justitieel centrum voor somatische zorg heeft ontvangen en dat de termijn die hem
is gegeven om te reageren al op 12 augustus 2015 was verstreken. De uitspraak van de beroepscommissie is op 4 september 2015 aan hem uitgereikt. Klager heeft gesteld dat hij niet in staat is gesteld om zich door een advocaat te laten verdedigen of de
beroepscommissie tijdig van stukken te voorzien. Klager heeft gesteld ervan uit te gaan dat het beroep opnieuw zal worden beoordeeld. Op 23 oktober 2015 is het schrijven van klager gedateerd 20 oktober 2015 op het secretariaat van de Raad ontvangen. De
Staatssecretaris heeft op 13 oktober 2015 gereageerd op klagers nadere toelichting op het beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt - zakelijk weergegeven - toegelicht. Het advies van de medisch adviseur is op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen. De medisch adviseur is voorbij gegaan aan een eerder advies en heeft blijkbaar eerdere rapportages
van
psychologen van het PPC niet meegewogen in haar advies. De medisch adviseur heeft aangegeven dat het advies gebaseerd is op de informatie die verstrekt is door de locatie Zoetermeer. Uit een rapportage van de locatie Zoetermeer blijkt dat door die
locatie onjuiste, onzorgvuldige en onvolledige informatie is verstrekt aan de medisch adviseur. De medisch adviseur heeft aangegeven dat als de casemanager contact zou opnemen met de medisch adviseur en de ontbrekende en onjuiste gegevens alsnog op zou
sturen dit een eventueel nieuw advies zou versnellen. Klagers situatie verslechtert iedere dag.
Verwezen wordt naar het advies van de medisch adviseur van 19 augustus 2014 die erg duidelijk aangeeft dat klager onevenredige schade zal oplopen als hij langer in detentie verblijft. Strafonderbreking vond zij toen niet medisch geïndiceerd maar
klagers
latere verzoeken om strafonderbreking waren zowel medisch als psychisch geïndiceerd. Inmiddels heeft klager de voorspelde onevenredige schade opgelopen en loopt hij die nog dagelijks op. Verwezen wordt naar de als bijlagen gevoegde medische gegevens.
Onduidelijk is hoe klager zonder enig rapport of nader advies van de medisch adviseur ineens niet meer detentieongeschikt zou zijn en dat hij ineens geen onevenredige schade meer zou oplopen. In de brief van de medisch adviseur van 28 juli 2015 komt
zij
ineens tot de conclusie dat klager wel in detentie behandeld zou kunnen worden. De psychiater Van der B. heeft geprobeerd om klager in een FPA of een FPK te plaatsen. De afwijzing van plaatsing in een FPA door de selectiefunctionaris vanwege de
beveiligingssituatie slaat kant noch wal. Klager zit een straf uit van twaalf en een half jaar waartoe hij in Noorwegen is veroordeeld. Als hij dit delict had gepleegd in Nederland zou hem maximaal drie en een half jaar zijn opgelegd. Over tien maanden
komt hij in aanmerking voor een faseringstraject. Hij zal zich met zijn problematiek zeker niet onttrekken aan zijn straf. Vaststaat dat klager onevenredige schade oploopt nu hij in detentie verblijft. Verzocht wordt om klager gedurende drie maanden
strafonderbreking te verlenen om zelf buiten behandeling te zoeken. Mocht dit niet mogelijk zijn dan wordt verzocht om klager een status te verlenen ex artikel 43, derde lid, Pbw zodat hij in een FPA geplaatst kan worden.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt - zakelijk weergegeven - toegelicht. De directeur van de locatie Zoetermeer heeft negatief geadviseerd naar aanleiding van het advies van de medisch adviseur. Een eerder verzoek om
strafonderbreking is eveneens afgewezen. Het beroep tegen deze beslissing is door de beroepscommissie ongegrond verklaard, RSJ 13 maart 2015, 15/461/GV.
Opnieuw is advies gevraagd aan de medisch adviseur. In het advies van 29 april 2015 heeft de medisch adviseur aangegeven dat er nog steeds geen medische noodzaak is om strafonderbreking te verlenen. Klagers verzoek is om die reden door de
Staatssecretaris afgewezen. Klager blijft volharden in zijn klacht over zijn gezondheid in detentie. Naar aanleiding hiervan heeft de medisch adviseur recent uitgebreid geadviseerd. Haar rapport van 28 juli 2015 is bij de stukken gevoegd.
Het is niet juist zoals door klager is gesteld dat de Staatssecretaris zich op voorhand zou verzetten tegen een klinische plaatsing. Aan de penitentiaire inrichting is telefonisch meegedeeld dat gelet op het strafrestant er slechts ruimte is voor een
plaatsing op grond van artikel 15, vijfde lid, Pbw en dat dit in een goed beveiligde inrichting zou moeten. Gelet op het eerder mislukken in FPK Assen zou tevens kritisch gekeken moeten worden naar klagers motivatie om zich te laten behandelen, nu zijn
doel slechts het bewerkstelligen van detentieongeschiktheid lijkt te zijn.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie en het MDO van de locatie Zoetermeer hebben negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat er volgens de medisch adviseur geen medische noodzaak is.
De medisch adviseur heeft aangegeven dat er geen medische redenen zijn om strafonderbreking aan klager te verlenen.
Het Openbaar Ministerie heeft zich van advies onthouden.
De politie heeft positief geadviseerd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een in Noorwegen opgelegde gevangenisstraf van twaalf jaar en zes maanden met aftrek, wegens een drugsdelict. Sinds 2 november 2011 ondergaat klager de gevangenisstraf in het kader van de WOTS in Nederland. De wettelijk vroegst
mogelijke datum van invrijheidstelling valt op of omstreeks 22 december 2017. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van vier dagen en in totaal 63 dagen vervangende hechtenis op grond van de Lex Mulder te ondergaan.

Op grond van artikel 37 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan strafonderbreking worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de
inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan.

Een eerder beroep van klager tegen afwijzing van een verzoek om strafonderbreking is ongegrond verklaard, RSJ 13 maart 2015, nr. 15/461/GV.
Klager heeft vervolgens opnieuw gevraagd om strafonderbreking. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Staatssecretaris wederom de medisch adviseur om advies gevraagd. De medisch adviseur heeft 29 april 2015 op basis van klagers medisch dossier
geoordeeld dat er geen sprake was van een situatie waarin onvoldoende zorg geleverd kon worden en dat er geen reden was om aan klager strafonderbreking te verlenen. Op 2 juni 2015 heeft de locatie Zoetermeer de medisch adviseur gevraagd opnieuw
onderzoek te doen naar eventuele detentieongeschiktheid van klager. De medisch adviseur heeft inzage gehad in klagers medisch dossier en heeft klager op 17 juni 2015 gezien en gesproken. Vervolgens heeft de medisch adviseur gesproken met de behandelend
inrichtingsarts en de toenmalig behandelend huisarts. Besproken is dat verwijzing naar een revalidatiearts zinvol zou kunnen zijn, dat pijnstilling kan worden aangepast, fysiotherapie zou kunnen worden herstart en dat opnieuw een TENS-apparaat zou
kunnen worden aangevraagd. Op een later tijdstip heeft de medisch adviseur gesproken met de behandelend inrichtingspsycholoog die aangaf dat klager inmiddels door de inrichtingspsychiater was gezien en hem medicatie was voorgeschreven. Een voorgestelde
verwijzing naar een FPK of een FPA is vervolgens afgewezen. Klager is opgenomen in het justitieel centrum voor somatische zorg in verband met toename van rugklachten en een valincident. Op 28 juli 2015 heeft de medisch adviseur contact gehad met een
van
klagers behandelend artsen en bleek dat hem pijnstilling is aangeboden en dat hij hydrotherapie zou krijgen. Na overleg met collega-medisch adviseurs heeft de medisch adviseur geconcludeerd dat er behandelmogelijkheden zijn voor klager in detentie en
dat klager wellicht kan worden gemotiveerd om alsnog bepaalde behandelingen te accepteren.
Op 28 juli 2015 heeft de medisch adviseur inzake het verzoek om strafonderbreking geconcludeerd dat er geen medische redenen zijn voor detentieongeschiktheid of om strafonderbreking aan klager te verlenen. Naar het oordeel van de beroepscommissie is
niet gebleken dat de Staatssecretaris niet van de adviezen van de medisch adviseur heeft mogen uitgaan. Reeds hierom is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking niet als onredelijk of
onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

Voor zover klagers beroep betrekking zou hebben op zijn detentie(on)geschiktheid en/of beslissingen/verzoeken op grond van artikel 15, vijfde lid, of artikel 43, derde lid, Pbw is dit in de onderhavige procedure niet aan de orde.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 9 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven