Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2665/GM, 3 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:03-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2665/GM
betreft: [klager] datum: 3 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 5 augustus 2015 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 oktober 2015, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn mw. [...] en mw. [...], respectievelijk plaatsvervangend vestigingsdirecteur en juridisch medewerker bij de p.i. Lelystad gehoord. Hoewel klager, die
zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 10 juni 2015, betreft het niet volledig arbeidsongeschikt verklaren in weerwil van klagers rug- en spanningsklachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft – schriftelijk – zijn klacht als volgt toegelicht.
Klager is buiten detentie arbeidsongeschikt verklaard en voor 85% afgekeurd. Hij heeft rugklachten die het laatste half jaar alleen maar verergerd zijn. Daarnaast heeft klager een maagzweer en al sinds 15 jaar last van een (chronisch) zwakke maag.
Klager wordt in de inrichting ingesloten omdat hij werk zou weigeren. Het enige dat hij wil, is aangepast werk maar dat wordt hem niet geboden. Een overplaatsing naar een andere werkzaal is voor klager geen oplossing omdat ook daar geen aangepaste
arbeid kan worden aangeboden. Hij wil een vergoeding voor de dagen dat hij ingesloten is geweest in verband met werkweigering.

De directeur heeft in beroep het volgende naar voren gebracht.
Aan klager is in de inrichting aangepast werk aangeboden. Het betrof eenvoudige werkzaamheden waarbij hem werd toegestaan om, als hij dat wilde, op te staan en (bijvoorbeeld) rondjes te lopen. Klager heeft een groot deel van de tijd die hij in
Lelystad
verbleef geweigerd deel te nemen aan de arbeid. Pas aan het einde van zijn detentie is hij daaraan gaan deelnemen. De medische dienst en het inrichtingspersoneel hebben de stellige overtuiging dat klager tot meer in staat was dan hij heeft laten
blijken. Hem is meermalen uitgelegd dat er een verschil bestaat tussen arbeidsongeschiktheid buiten en binnen detentie. Klager is zowel arbeid in de werkzaal als celarbeid aangeboden. Klager was van mening dat hij geen van beide arbeidsvormen kon
verrichten.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat arbeid in de inrichting een andere functie en karakter heeft dan arbeid in de vrije maatschappij. Arbeid dient (mede) om de gedetineerde een zinvolle dagbesteding te geven. Afhankelijk van de aard van de
werkzaamheden die in de inrichting kunnen worden verricht dient de inrichtingsarts een zelfstandige afweging te maken over de arbeids(on)geschiktheid van de gedetineerde. De omstandigheid dat een gedetineerde buiten detentie geheel of gedeeltelijk
arbeidsongeschikt is verklaard betekent dus niet dat dit oordeel binnen detentie dient te worden nagevolgd.
Klager is door de inrichtingsarts van de p.i. Lelystad in die zin arbeidsgeschikt verklaard dat bij de hem aangeboden werkzaamheden rekening diende te worden gehouden met zijn fysieke beperkingen. Uit de inlichtingen van de directeur is voldoende
aannemelijk geworden dat aan klager aangepaste werkzaamheden zijn aangeboden maar dat klager die werkzaamheden niet wenste te verrichten. Niet aannemelijk is geworden dat klager lichamelijk ongeschikt was om die aangepaste werkzaamheden te verrichten.
De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, en dr.ing. C.J. Ruissen en drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 3 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven