Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1718/TA en 15/1754/TA, 2 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:02-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers: 15/1718/TA en 15/1754/TA

betreft: [klager] datum: 2 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van respectievelijk

het hoofd van de Pompestichting, locatie Nijmegen, verder te noemen de inrichting, en

mr. S. Marjanoviç, namens [...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 27 mei 2015 van de beklagcommissie bij de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 oktober 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord [...], juridisch medewerker. Als toehoorder was aanwezig [...], stagiaire bij de Pompestichting.

Klager heeft aangegeven dat hij niet ter zitting wil verschijnen. Mr. S. Marjanoviç heeft meegedeeld klager niet meer bij te staan in deze zaak.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de maandelijkse afschrijving van een bedrag voor een (niet bestaand) schuld c.q. de verplichting om klager deel te laten nemen aan een spaarregeling voor schulden;
b. het voortduren van a. na medio mei 2014 tot 22 januari 2015 en c. het moeten lenen van geld om afscheid te kunnen nemen van klagers overleden broer in verband met b.

De beklagcommissie heeft het beklag vermeld onder a. en c. ongegrond verklaard, het beklag vermeld onder b. gegrond verklaard en klager ter zake geen tegemoetkoming toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en/of namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt niet nader toegelicht.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Primair is het hoofd van de inrichting van mening dat klager niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden in zijn beklag, omdat het hoofd van de inrichting op grond van artikel 45 Bvt en artikel 40, tweede lid van het Reglement verpleging ter
beschikking gestelden (Rvt) de beheersbevoegdheid heeft over het eigen geld van de verpleegde en op grond daarvan reserveringen mag doen voor het betalen van schulden van de verpleegde. Tegen deze beheersbevoegdheid van het hoofd van de inrichting
staat
geen beklag open ex artikel 56 Bvt.
Inhoudelijk geldt het volgende: In de vorige inrichting had klager een schuld in verband met een discountcard. Dit zou een schuld van zijn ex-partner zijn. Het is van belang dat verpleegden schuldenvrij kunnen resocialiseren. Klager bleef weigeren om
gegevens over de schuld te verstrekken of toestemming te verlenen aan de afdeling maatschappelijk werk om dat verder uit te zoeken. Hij kan niet gedwongen worden om medewerking te verlenen. De BKR-toets en de registratie bij het CJIB bleken in mei 2014
negatief te zijn maar klager bleef weigeren om openheid van zaken te geven. Gevolg van de weigering was dat ook voor wat betreft de periode na medio mei 2014 het onderdeel ‘schulden’ van de Regeling reserveren en sparen van kracht bleef voor klager.
De
inrichting wijkt niet automatisch van de Regeling af bij verzet door een verpleegde. Reservering ten behoeve van schulden is niet onredelijk of onbillijk. Klagers behandeling dreigde echter vast te lopen door deze kwestie. Op verzoek van de behandelaar
is vervolgens op 22 januari 2015 beslist om voor klager een uitzondering op de Regeling te maken. Hiermee is klagers behandeling vlot getrokken. De hoogte van de schuld is nog steeds niet bekend. Als een schuldeiser zich meldt, zal er weer geld voor
aflossing worden apart gezet.

3. De beoordeling
Met betrekking tot b. (15/1718/TA):
Het beheer van eigen geld van de verpleegde door de inrichting kan niet worden aangemerkt als een bij of krachtens de Bvt gestelde zorgplicht, tegen de wijze van betrachten waarvan krachtens artikel 56, vierde lid, Bvt geen beklag open staat. Ingevolge
artikel 40, tweede lid, Rvt berust het beheer van het eigen geld van de verpleegde bij het hoofd van de inrichting, tenzij in het verplegings- en behandelingsplan anders is bepaald. Dit beheer vormt dus een beperking van het eigendomsrecht van de
verpleegde. In casu richt het beklag zich tegen een concrete beslissing in het kader van de beheersbevoegdheid van het hoofd van de inrichting. Klager is op grond van het vorenstaande ingevolge artikel 56, eerste lid onder e, Bvt dan ook ontvankelijk
in
zijn beklag.

Op grond van de in de inrichting geldende Regeling reserveren en sparen wordt 30% van de beloning gereserveerd voor de aflossing van schulden. Uitzonderingen op deze regeling zijn alleen mogelijk op advies van de behandelcoördinator en met een akkoord
van de clusterleiding. Wanneer een patiënt aantoonbaar geen schulden heeft, kan hij meer reserveren voor resocialisatie.

Door de vorige inrichting is gemeld dat klager een schuld had in verband met een discountcard. Klager weigerde om informatie over deze schuld te geven en weigerde toestemming te verlenen voor een BKR-toets. Vervolgens heeft klager toch toestemming
gegeven en is medio mei 2014 gebleken dat er bij het BKR geen registratie was van schulden op klagers naam en dat hij geen geregistreerde schulden had bij het CJIB. Klager volhardde echter in zijn houding om geen volledige openheid van zaken te geven
en
de reservering voor aflossing van schulden is dan ook na medio mei 2014 gecontinueerd. Klager had dit kunnen voorkomen door toestemming te geven aan de inrichting om bij het incassobureau navraag te doen. Omdat zijn behandelaar heeft verzocht in
verband
met het vastlopen van klagers behandeling een uitzondering voor hem te maken op de Regeling is met ingang van 22 januari 2015 de reservering van gelden voor aflossing van een schuld stopgezet. De beroepscommissie is van oordeel dat, gelet op klagers
voortdurende weigering om openheid van zaken te geven, de beslissing van het hoofd van de inrichting om de reservering van geld in de periode vanaf medio mei 2014 tot 22 januari 2015 voort te zetten niet als onredelijk of onbillijk kan worden
aangemerkt. Zij zal derhalve het beroep van het hoofd van de inrichting gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

Met betrekking tot a. en c. (15/1754/TA):
De beroepscommissie komt tot het oordeel dat de beklagcommissie in zoverre op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist. Het beroep van klager zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van het hoofd van de inrichting (15/1718/TA) ten aanzien van b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Zij verklaart het beroep van klager (15/1754/TA) ten aanzien van a. en c. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, drs. J.E. Wouda en mr. R. van de Water, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 2 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven