nummer: 15/747/GA (einduitspraak) en 15/809/GA
betreft: [klager] datum: 22 oktober 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van
de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden en
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 20 februari 2015 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 8 juni 2015, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn [....] en [...], respectievelijk plaatsvervangend vestigingsdirecteur en juridisch medewerker bij de p.i. Leeuwarden, en [...], juridisch adviseur bij het
hoofdkantoor van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), gehoord.
Bij uitspraak RSJ 29 juni 2015, 15/747/GA (tussenuitspraak), welke aan de uitspraak is gehecht, is de behandeling van het beroep van de directeur aangehouden tot een volgende zitting ten einde de [...], hoofd veiligheid – aangewezen als plaatsvervanger
van de directeur – te kunnen horen.
Ter zitting van de beroepscommissie van 9 september 2015, gehouden in de p.i. Almelo, zijn [...] en [...] gehoord in het bijzijn van [...].
Klager heeft telefonisch bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van uitsluiting van de arbeid voor de duur van vijf dagen in verband met het aantreffen van rookwaar (één sigarettenpeuk) bij klager op de arbeidszaal.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van € 5,= toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt toegelicht als weergegeven in de aangehecht tussenuitspraak.
Door de heer H. is ter zitting van de beroepscommissie als volgt – zakelijk weergegeven – verklaard. Voor zijn detachering bij de p.i. Leeuwarden, was de heer H. werkzaam als adviseur bedrijfsvoering bij de p.i. Veenhuizen. Per september 2013 is hij
gedetacheerd als hoofd veiligheid bij de p.i. Leeuwarden. Bij besluit van 6 december 2013 is hij aangewezen als plaatsvervanger van de directeur. Bij beslissing van 14 november 2014 is hij voor de duur van 9 uur benoemd als plaatsvervangend
vestigingsdirecteur vanuit de p.i. Veenhuizen bij de p.i. Leeuwarden. De overige 27 uur werkt de heer H. nog steeds in de functie van hoofd veiligheid vanuit de p.i. Veenhuizen bij de p.i. Leeuwarden. Het besluit van 14 november 2014 is een besluit op
grond van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) en zegt alleen iets over de arbeidsrechtelijk positie van de heer H., maar is voor de bevoegdheid van directeur verder niet relevant. De bevoegdheid is geregeld in het besluit van 6 december 2013.
De heer H. verklaart dat hij verantwoordelijk is voor de afdelingen beveiliging en facilitaire zaken. Hij is gelijktijdig hoofd veiligheid en directeur. In de vakantieperiode neemt hij de directeur waar. Hij verricht dan alle taken van een directeur,
maar is dan ook nog steeds hoofd veiligheid. Hij heeft het volledige takenpakket van een directeur uitgeoefend. Als directeur vallen de portefeuilles beveiliging en facilitaire zaken onder hem. Als hoofd veiligheid staat hij op dezelfde afstand tot
gedetineerden als de directeur. Als hoofd veiligheid staat hij boven de teamleiders, die weer boven de bewaarders staan. Zijn salaris van adviseur bedrijfsvoering wordt ook aangevuld tot het niveau van directeur. De verwachting is dat hij in de
toekomst
zal worden benoemd als plaatsvervangend vestigingsdirecteur.
Door en namens de directeur is – zakelijk weergegeven – verklaard dat de heer H. een volledige bevoegdheid heeft als directeur. De rechtspositie van de heer H. op grond van de ARAR is voor de bevoegdheid als directeur van de heer H. niet relevant.
Voorts bestaat een verschil tussen portefeuilles en afdelingen.
Ten aanzien van de opgelegde disciplinaire straf geldt dat het beleid was aangescherpt vanwege een incident met een brandmelding. Gedetineerden waren hier van tevoren over geïnformeerd. Het ging om een volledige sigaret.
Klager heeft zijn beroep schriftelijk als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De tegemoetkoming is te laag, omdat klager vijf dagen niet heeft kunnen werken. Hij werkte hele dagen en hij is vijf keer € 6,08 misgelopen.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat de heer H. op 11 december 2013 op grond van artikel 3, vierde lid, van de Pbw is aangewezen als plaatsvervanger van de directeur met ingang van 6 december 2013, zonder dat daarbij beperkingen in tijd en bevoegdheden
zijn gesteld. Bij besluit van 14 november 2014 is de heer H. tijdelijk – en voor het eerst, zo begrijpt de beroepscommissie – benoemd als plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Leeuwarden voor 9 uren per week tot de einddatum van de
detachering. Voor de overige 27 uren per week werkt de heer H. in de functie van hoofd veiligheid in dezelfde penitentiaire inrichting.
Wat betreft de bevoegdheden van de Minister en de directeur, voor zover hier van belang, overweegt de beroepscommissie als volgt. Het opperbeheer van de inrichtingen berust bij de Minister en het beheer van een inrichting of afdeling berust bij de
directeur, aldus het bepaalde in het tweede en derde lid van artikel 3 van de Pbw. Aan artikel 3, vierde lid, van de Pbw ontleent de Minister de bevoegdheid één of meer personen aan te wijzen als plaatsvervanger van de directeur. In de Pbw wordt verder
geen onderscheid gemaakt tussen de directeur en de plaatsvervanger van de directeur: in de Pbw wordt volstaan met het begrip directeur. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden die aan deze functionaris worden toegekend, komen derhalve toe aan ieder
die
als directeur is aangesteld.
De directeur ontleent zijn bevoegdheden rechtstreeks aan de wet en kan ingevolge het bepaalde in het tweede lid van artikel 5 van de Pbw bepaalde bevoegdheden mandateren aan ambtenaren en medewerkers van de inrichting. Naar het oordeel van de
beroepscommissie is het hoofd veiligheid een ambtenaar of medewerker in vorenbedoelde zin.
Uitgesloten van mandatering zijn evenwel de aan de directeur voorbehouden handelingen die zijn opgesomd in het vierde lid van artikel 5 van de Pbw, waartoe de onder h. genoemde oplegging van een disciplinaire straf behoort.
De heer H. is tijdelijk voor 9 uren benoemd tot plaatsvervangend vestigingsdirecteur. In die hoedanigheid komen hem alle in artikel 5 van de Pbw genoemde bevoegdheden toe, ook die bevoegdheden die aan de directeur zijn voorbehouden. Daarnaast blijft
hij
de functie van hoofd veiligheid uitoefenen en in die functie is hij ondergeschikt aan de directeur. Deze combinatie van functies merkt de beroepscommissie als onwenselijk aan omdat zij het gevaar van vermenging van taken en bevoegdheden in zich bergt.
Dit zou anders zijn indien de heer H. als plaatsvervanger van de directeur zou zijn aangesteld in de ene inrichting en als hoofd veiligheid zou blijven functioneren in de andere inrichting. In dat geval zal het gevaar van vermenging van functies zich
niet voordoen en blijft de verdeling van taken en overdracht van bevoegdheden, waar de huidige inzichten omrent de wijze van leidinggeven aan een penitentiaire inrichting om vragen, gegarandeerd.
Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen (RSJ 1 november 2012, 12/2163/GA) dient het voor gedetineerden duidelijk te zijn dat een disciplinaire straf is opgelegd door de directeur. Nu de heer H. in de inrichting zowel als hoofd veiligheid als
(plaatsvervangend) directeur fungeert, is het naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende gegarandeerd dat duidelijk is in welke hoedanigheid de heer H. bij de oplegging van een disciplinaire straf functioneert. Dat de beslissing tot oplegging
van de disciplinaire straf in deze zaak is ondertekend door de heer H. als plaatsvervangend vestigingsdirecteur is daartoe onvoldoende.
Gelet op het voorgaande is de heer H. naar het oordeel van de beroepscommissie niet bevoegd disciplinaire straffen op te leggen en is de beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf dan ook onbevoegd genomen. Het beroep van de directeur
(15/747/GA (einduitspraak) zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden bevestigd.
Ten aanzien van het beroep van klager gericht tegen de hoogte van de aan hem toegekende tegemoetkoming (15/809/GA) overweegt de beroepscommissie dat zij geen aanleiding ziet voor toekenning van een hogere tegemoetkoming aan klager nu zij aannemelijk
acht dat in klagers trui rookwaar is aangetroffen. Het beroep van klager (15/809/GA) zal derhalve eveneens ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, R. van Benthem RA en drs. R.K. Boelens, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 22 oktober 2015
secretaris voorzitter