Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1941/GA en 15/1949/GA, 19 oktober 2015, beroep
Uitspraakdatum:19-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1941/GA en 15/1949/GA

betreft: [klager] datum: 19 oktober 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Weldam, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen twee uitspraken van 16 juni 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 september 2015, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.J. Weldam, en
[...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Nieuwegein.

Naar aanleiding van de behandeling van het beroep op 22 september 2015 heeft de directeur van de p.i. Nieuwegein op 28 september 2015 schriftelijk nadere inlichtingen aan de beroepscommissie verschaft. Een afschrift daarvan is ter kennisneming gezonden
aan klager en zijn raadsman.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het niet tijdig opstellen van een verblijfsplan in het kader van de aan klager opgelegde ISD-maatregel en het niet tijdig bewerkstelligen van een overplaatsing naar een ISD-inrichting (15/1941/GA);
b. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel, wegens het niet meewerken aan een overplaatsing naar de ISD-afdeling (15/1949/GA).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag ten aanzien van onderdeel a en het beklag ten aanzien van onderdeel b ongegrond verklaard, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a:
Klager heeft meerdere keren met de inrichting gecommuniceerd over het arrest omtrent de ISD-maatregel. De raadsman heeft dat arrest niet naar de inrichting opgestuurd omdat hij het niet tot zijn taak rekent. Klager is van mening dat hij ten onrechte
veroordeeld is en wilde geen ISD-maatregel opgelegd krijgen. Om die reden heeft hij beroep in cassatie ingesteld. Toen het beroep in cassatie werd verworpen, had de inrichting de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel moeten opstarten. Door dat niet
meteen te doen, is de inrichting in de fout gegaan. Klager heeft met het personeel over zijn detentieverloop gesproken. Het personeel gaf aan dat het hen bevreemdde dat klager al die tijd in voorlopige hechtenis moest verblijven. Door de rechtbank is
uiteindelijk aan de inrichting een voortgangsrapportage gevraagd omdat klager een verzoek tot opheffing van de ISD-maatregel had ingediend op 7 maart 2015. Dit verzoek is toen overigens niet toegewezen. Vanaf 10 maart 2015 verblijft klager in een
ISD-inrichting. Per 1 november 2015 komt er een nieuwe toets. Omdat klager inmiddels tot ongewenst vreemdeling is verklaard, is het er allemaal niet eenvoudiger op geworden. Klager verblijft inmiddels in de locatie Esserheem. Klager stelt zich op het
standpunt dat hij niet aan de inrichting hoefde te melden dat hij onherroepelijk tot een ISD-maatregel was veroordeeld. Die uitspraak is aan klager in persoon betekend. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt primair bij de Staat der Nederlanden. Klager
wil een tegemoetkoming voor de tijd die hij ten onrechte niet in de ISD-maatregel heeft doorgebracht.
Ten aanzien van onderdeel b:
De directeur was niet bevoegd om klager over te plaatsen naar een andere inrichting. Door dit toch te doen is aan klager een rechtsmiddel – bezwaar en beroep tegen de overplaatsing – ontnomen. Het is begrijpelijk dat klager zich heeft verzet tegen de
tenuitvoerlegging van die onbevoegd genomen beslissing van de directeur. Gelet daarop is de disciplinaire straf die hem is opgelegd naar aanleiding van dat verzet onredelijk en onbillijk geweest. Ook hiervoor zou een tegemoetkoming moeten worden
toegekend.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager verbleef, voordat hem de ISD-maatregel werd opgelegd al enige tijd in de inrichting. In maart 2015 kwam de inrichting op de hoogte van feit dat aan klager een ISD-maatregel was opgelegd. Na onderzoek is gebleken dat de aan klager opgelegde
ISD-maatregel op 1 juli 2014 onherroepelijk was geworden. De directeur kan vooralsnog niet zeggen op welke titel klager in de inrichting heeft verbleven in de periode van 1 juli 2014 tot 10 maart 2015. Met klager is regelmatig gesproken over de aan hem
opgelegde ISD-maatregel en het door hem ingestelde beroep in cassatie. Hem is gevraagd een en ander zo snel mogelijk duidelijk te maken. De directeur zegt toe dat hij zal nagaan op welke titel klager in de inrichting verbleef in de periode tussen 1
juli
2014 en 10 maart 2015. Eerder is door de inrichting wel een extract-arrest ontvangen van het ressortsparket. Dat arrest werd door de inrichting ontvangen naar aanleiding van een verzoek om een voortgangsrapportage van de ISD-maatregel. Zodra de
inrichting op de hoogte was van het feit dat klager onherroepelijk was veroordeeld tot de ISD-maatregel, is klager op basis van die veroordeling overgeplaatst naar de ISD-inrichting.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a:
Vast staat dat de veroordeling van klager tot oplegging van de ISD-maatregel op 1 juli 2014 onherroepelijk is geworden en dat hij op 10 maart 2015 is overgeplaatst naar een ISD-inrichting. De vraag of die overplaatsing al dan niet rechtmatig was komt
hierna in onderdeel b aan de orde.
Na 1 juli 2014 was er een wijziging in de status van de titel waarop klager was ingesloten. Nu de inrichting wist dat klager cassatieberoep had ingesteld en de directeur de verantwoordelijkheid draagt voor de geldigheid van het verblijf van de personen
die in zijn inrichting zijn gedetineerd, is het enkele wachten op een bericht van bijvoorbeeld het CJIB of het Bureau Capaciteit en Logistiek (BCL) van de Dienst Justitiële Inrichtingen onvoldoende en had het op de weg van de directeur gelegen om
(regelmatig) nader onderzoek te verrichten naar de geldigheid van de titel waarop klager in de inrichting verbleef. Uit de inlichtingen van de directeur – ook na de behandeling van het beroep ter zitting – wordt onvoldoende aannemelijk dat dergelijk
onderzoek door of namens hem is verricht. Dat niet verrichten van onderzoek is een beslissing van de directeur als bedoeld in art. 60, tweede lid, van de Pbw.

De uitspraak van de beklagrechter kan daarom niet in stand blijven en klager dient alsnog ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag. Nu de directeur niet heeft gedaan hetgeen hij had behoren te doen, moet het beklag alsnog gegrond worden
verklaard.

De beroepscommissie acht de enkele gegrondverklaring van het beroep voldoende tegemoetkoming. Zij weegt daarbij mee dat klager, door pas op een laat moment duidelijkheid te geven over de stand van zaken met betrekking tot zijn beroep in cassatie, zelf
heeft bijgedragen aan het tijdsverloop alvorens de ISD-maatregel daadwerkelijk ten uitvoer werd gelegd.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag:
Klager verbleef op 10 maart 2015 in het huis van bewaring (h.v.b.) van de p.i. Nieuwegein. De directeur van de p.i. Nieuwegein heeft op of omstreeks die datum beslist dat klager moest worden overgeplaatst naar de – van de p.i. Nieuwegein onderdeel
uitmakende – ISD-inrichting. Klager heeft zijn medewerking aan die overplaatsing niet gegeven en hem is daarvoor de hier aan de orde zijnde disciplinaire straf opgelegd.
Het h.v.b. van de p.i. Nieuwegein en de ISD-inrichting van de p.i. Nieuwegein zijn beide afzonderlijk aangewezen als inrichting. Overplaatsingsbeslissingen tussen verschillende inrichtingen zijn beslissingen die exclusief zijn voorbehouden aan de
selectiefunctionaris. De directeur heeft daartoe geen bevoegdheid. Nu de beslissing om klager over te plaatsen vanuit het h.v.b. (afdeling H) naar de ISD-inrichting (afdeling C) onbevoegd was genomen, behoefde klager geen medewerking daaraan te
verlenen
en mocht hij zich daartegen – binnen de grenzen van de redelijkheid – verzetten. De uitspraak van de beklagrechter in deze zaak kan daarom niet in stand blijven en het beklag dient alsnog gegrond te worden verklaard. De beroepscommissie acht ter zake
van dit onderdeel termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 30,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart beide beroepen gegrond en vernietigt de uitspraken van de beklagrechter. In de zaak met kenmerk 15/1941/GA verklaart zij klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dat beklag alsnog gegrond.
In de zaak met kenmerk 15/1949/GA verklaart de beroepscommissie het beklag alsnog gegrond en bepaalt zij dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. L.M. Moerings en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 19 oktober 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven