nummer: 15/2884//GV hersteluitspraak
betreft: [klager] datum: 16 oktober 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. J.O.A.N. de Vries namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 26 augustus 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft op 28 september 2015 uitspraak gedaan. Op 5 oktober 2015 heeft klagers raadsvrouw mr. J.O.A.N. de Vries bericht dat op bladzijde 2 van de uitspraak ten onrechte is vermeld dat klager thans op titel van voorlopige hechtenis is
gedetineerd.
Telefonisch heeft de raadsvrouw op 7 oktober 2015 meegedeeld dat klager momenteel een gevangenisstraf uitzit en dat in een andere strafzaak beroep in cassatie is ingesteld waarop nog geen uitspraak is gedaan door de Hoge Raad.
Het secretariaat van de Raad heeft op 7 oktober 2015 een nieuwe registratiekaart opgevraagd bij de penitentiaire inrichting Ter Apel waaruit blijkt dat klager thans een gevangenisstraf uitzit van drie jaar, waarbij als einddatum is vermeld: 2 maart
2017. Voorts staat op de registratiekaart een openstaande strafzaak vermeld met parketnummer 23-004783-14.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft de op 29 juni 2015 ten aanzien van klager verleende toestemming voor strafonderbreking ingetrokken en klagers verzoek alsnog afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Eerder is klager op 29 juni 2015 wel strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) verleend. Op dat moment was klager niet in
alle strafzaken onherroepelijk veroordeeld. Vreemd is dat dit in de eerdere beslissing van de selectiefunctionaris geen bezwaar vormde, terwijl nu klager in cassatie is gegaan dit wel een bezwaar zou vormen. Er zijn klager geen vrijheidsbenemende
straffen opgelegd langer dan drie jaar zodat klager aan de in artikel 40a, tweede lid, van de Regeling genoemde voorwaarden voldoet. De thans openstaande zaak betreft een cassatieberoep waarvoor klager geen zittingen meer hoeft bij te wonen. In
cassatie
kan geen hogere straf worden opgelegd. De thans opgelegde straf heeft klager bovendien al zo goed als uitgezeten in voorlopige hechtenis.
Klager is in de p.i. Ter Apel verstoken van bezoek. Het is voor zijn familie in Roemenië praktisch niet mogelijk om hem te bezoeken. Klager heeft onder meer via Skype contact met zijn zoontje, zus en moeder. Skype is echter geen vervanging voor bezoek
en klager raakt in een isolement.
Zijn zoontje zal in september 2015 weer naar school gaan. Wanneer klager in deze periode terugkeert, kan hij de zorg voor zijn zoon weer op zich nemen. Wanneer klager geen strafonderbreking krijgt, moet zijn zoon in een internaat verblijven en ontvangt
hij staatsonderwijs. Deze situatie is erbarmelijk en zeer onwenselijk.
Klager bevindt zich in de laatste fase van zijn detentie. Zijn belang bij hereniging met zijn familie weegt zwaar. Zijn recht op familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM dient geëerbiedigd te worden.
Klager is over het algemeen een modelgedetineerde. Na het bericht van zijn ingetrokken strafonderbreking was hij een gebroken man en is hij uit pure wanhoop in hongerstaking gegaan die hij inmiddels heeft beëindigd.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. In eerste instantie is het verzoek om strafonderbreking toegewezen. Een nog openstaande cassatiezaak was de inrichting ontgaan. De inrichting maakte hier alsnog melding van en
adviseerde om de strafonderbreking niet te verlenen. Hierop is besloten om het verzoek alsnog af te wijzen.
Wanneer klager na cassatie de opgelegde gevangenisstraf van acht maanden behoudt, zal de vroegst mogelijke strafonderbrekingsdatum in augustus 2016 vallen. De gevangenisstraf van acht maanden is bij de eerdere berekening abusievelijk geheel buiten
beschouwing gelaten.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Ter Apel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het Openbaar Ministerie heeft geen bezwaar tegen strafonderbreking.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 40a van de Regeling kan aan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 voor onbepaalde tijd strafonderbreking worden verleend. Op grond van artikel 1, aanhef
en onder q, van de Regeling wordt onder strafonderbreking verstaan de opschorting van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek wegens (gekwalificeerde) diefstal. Hij heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de oplegging van een gevangenisstraf van acht maanden door het gerechtshof. Eerder was klagers verzoek om
strafonderbreking bij beslissing van 29 juni 2015 toegewezen omdat de selectiefunctionaris toentertijd niet beschikte over informatie dat er nog een strafzaak tegen klager openstond.
De beroepscommissie komt op grond van de door de raadsvrouw aangedragen informatie niet tot een ander oordeel, nu noch uit de toelichting op de Regeling, noch uit artikel 570b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) waarop de strafonderbreking is
gebaseerd, naar voren komt dat artikel 40a van de Regeling mede ten doel heeft niet-onherroepelijk veroordeelde gedetineerden in aanmerking te laten komen voor strafonderbreking.
Klager voldoet, nu er nog sprake is van een openstaande strafzaak en derhalve de einddatum van zijn detentie niet vaststaat - ongeacht wat de uitkomst van klagers beroep in cassatie zal zijn -, niet aan de voorwaarden voor strafonderbreking als
vermeld
in artikel 40a juncto artikel 1, aanhef en onder q, van de Regeling en komt derhalve daarvoor niet in aanmerking. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 16 oktober 2015
secretaris voorzitter