nummer: 15/3134/GV
betreft: [klager] datum: 14 oktober 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Hullegie, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 17 september 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager zit, nadat hij zich had onttrokken aan zijn detentie, alweer zes maanden gedetineerd. Gedurende deze detentieperiode heeft hij bewezen zich goed aan gemaakte afspraken te houden. Hij zou
op basis van zijn gedrag in de penitentiaire inrichting moeten worden beoordeeld. Het Openbaar Ministerie (OM) en de politie hebben positief geadviseerd. Klager stemt in met een contactverbod, een locatieverbod en elektronisch toezicht, waardoor het
risico dat hij zich aan zijn detentie zal onttrekken wordt beperkt. De negatieve beslissing is onvoldoende gemotiveerd. In het verleden heeft klager verloven goed doorlopen. Hij kan alleen aantonen dat hij betrouwbaar is wanneer hem verlof is verleend.
Klager heeft een betalingsregeling getroffen met het CJIB, waardoor zijn fictieve einddatum naar voren is verschoven. Gelet op de einddatum dient te worden gewerkt aan resocialisatie en dient klager te worden voorbereid op een terugkeer in de
maatschappij. Dat hij in november 2014 niet teruggekeerd is van verlof berust op een misvatting, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij zijn straf reeds uitgezeten had. Hij heeft hiervan geleerd en zal zich niet opnieuw onttrekken aan zijn
detentie. Eerdere verzoeken om incidenteel en algemeen verlof zijn afgewezen. Klager heeft recht op plaatsing in een open inrichting op 23 juni 2015 en op deelname aan een penitentiair programma met elektronisch toezicht per 20 december 2015. Er is
inmiddels anderhalve maand verstreken sinds zijn beroep op 17 augustus 2015 ongegrond werd verklaard. Op enig moment dient het belang van klager bij resocialisatie zwaarder te wegen. Gelet op het strafrestant is hier inmiddels sprake van. Klager is
recent vader geworden van een te vroeg geboren baby en wil graag tijd doorbrengen met zijn gezin. Daarnaast heeft hij een eigen bedrijf en dient hij administratieve zaken af te handelen.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft gedurende een lange periode de kans gehad te werken aan zijn terugkeer in de maatschappij. In november 2014 verbleef hij in een zeer beperkt beveiligde inrichting
en keerde hij niet terug van zijn regimaire verlof. Hoewel zijn gedrag in detentie goed is, heeft hij aangetoond zich niet aan afspraken met betrekking tot vrijheden te houden. Op 17 augustus 2015 werd klagers beroep tegen een eerdere afwijzing van een
verzoek om algemeen verlof ongegrond verklaard
(RSJ 17 augustus 2015, 15/2549/GV).
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Almere en het OM hebben positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, mits aan het verlof een contactverbod, locatieverbod en elektronisch toezicht worden verbonden.
De politie heeft geen bezwaar tegen het opgegeven verlofadres.
3. De beoordeling
Klager is door het Gerechtshof te Den Bosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aansluitend dient hij een subsidiaire hechtenis van één dag en 35 dagen gijzeling op
grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan. Zijn fictieve einddatum valt op of omstreeks 12 mei 2016.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers (derde) verlofaanvraag.
Uit de stukken en de uitspraken van de beroepscommissie RSJ 3 juli 2015, 15/1876/GV en
RSJ 17 augustus 2015, 15/2549/GV volgt dat klager zich van 4 november 2014 tot 6 maart 2015 heeft onttrokken aan zijn detentie door na een verleend regimair verlof niet terug te keren naar de inrichting. De beroepscommissie is van oordeel dat
voornoemde
omstandigheid thans nog steeds een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze, ondanks de positieve adviezen van de directeur en het OM, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de
Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van Eijk, secretaris, op 14 oktober 2015
secretaris voorzitter