Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2499/GB, 14 oktober 2015, beroep
Uitspraakdatum:14-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/2499/GB

Betreft: [klager] datum: 14 oktober 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.C. van Hoogmoed, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 juli 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 3 november 2014 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein. Klager is op 5 maart 2015 in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, waarvan één jaar
voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Zijn fictieve einddatum is op of omstreeks 2 november 2016. Op 22 juli 2015 is klagers verzoek tot overplaatsing naar een b.b.i. afgewezen.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De vrijhedencommissie van de inrichting inventariseert geen risico’s. Klager heeft geen aanleiding gegeven tot het opleggen van een disciplinaire straf en/of ordemaatregel. In het selectieadvies
wordt vermeld dat gelet op zijn gedrag in de inrichting, klager een plaatsing in een b.b.i. aankan. Wat betreft de veronderstelde maatschappelijke onrust merkt klager op dat dit nergens concreet uit blijkt. Volgens de penitentiaire regelgeving is het
uitgangspunt dat detentiefasering zal plaatsvinden. Slechts wegens specifieke voor klager geldende omstandigheden zou hiervan kunnen worden afgeweken. Volgens jurisprudentie van de beroepscommissie kan de ernst van het delict geen zelfstandige grond
opleveren het verlof af te wijzen. De omstandigheid dat het recidiverisico niet kan worden ingeschat wegens een ontkennende houding van de gedetineerde kan hem niet worden tegengeworpen. Het Openbaar Ministerie stelt dat de zaak nog te vers is en dat
het een heftig feit betreft. Voor het door klager gepleegde feit staat volgens de Landelijke Oriëntatiepunten Straftoemeting een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren als richtlijn. Het Openbaar Ministerie volgend, zou iedereen die voor dit feit
wordt veroordeeld niet in aanmerking komen voor detentiefasering. De strafzaak van klager heeft geen aandacht van de media. De directeur van de p.i. Nieuwegein schaart zich in het selectieadvies achter het advies van het Openbaar Ministerie. Daarmee is
geen sprake van een zelfstandig advies van de directeur. Er zal altijd een afweging dienen plaats te vinden. Het Openbaar Ministerie heeft enkel een algemene toelichting op het negatieve advies gegeven. Nergens blijken negatieve risico’s uit. De
signalen dat de familie van klager het slachtoffer zou hebben bedreigd, zijn geenszins concreet geworden. Er is geen aangifte gedaan en het slachtoffer wist ook niet wie dit zouden zijn geweest. Klager heeft voor de zekerheid maanden geleden tegen zijn
familie gezegd, dat zij haar met rust moeten laten. Nergens blijkt uit dat de bedreiging heeft plaatsgevonden. De stelling dat geen sprake is van een aanvaardbaar verlofadres wordt in zijn geheel niet onderbouwd. De selectiefunctionaris heeft niet
overwogen of eventuele gevaren kunnen worden ondervangen door het verbinden van voorwaarden, zoals een locatie- en contactverbod.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Uit het selectieadvies van de directeur van de p.i. Nieuwegein komt naar voren dat dat zowel het Openbaar Ministerie als de politie bezwaar hebben tegen de
fasering van klager naar een b.b.i. waar klager in aanmerking zou kunnen komen voor regimair verlof. Gelet op deze externe adviezen, heeft de selectiefunctionaris geoordeeld dat het op dit moment nog te vroeg is om te starten met detentiefasering en/of
het verlenen van vrijheden. Er is op dit moment sprake van een meer dan beperkt maatschappelijk risico, hetgeen een contra-indicatie oplevert voor fasering naar een b.b.i. Het Openbaar Ministerie vreest dat het toekennen van verlof gezien de zeer
recente veroordeling zal leiden tot ernstige spanningen in de woon- of leefsfeer van klager. Daarnaast is het bijzonder ongewenst dat het slachtoffer de kans loopt om geconfronteerd te worden met klager. Deze kans is aanwezig aangezien beiden in
Utrecht
wonen en klager bekend is met het adres van het slachtoffer. De politie adviseert negatief vanwege de bedreigingen die zijn geuit naar aangeefster, vanuit de familie- of vriendenkring van klager. De politie verwacht dat bij verlofverlening zo kort na
de
bedreigingen escalatie op zal treden.
Met ingang van 3 november 2015 kan klager in principe in aanmerking komen voor vrijheden in het kader van algemeen verlof. Als deze verloven correct verlopen, kan klagers detentiefasering opnieuw beoordeeld worden.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een beperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant
hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.2. Klagers verzoek in aanmerking te komen voor detentiefasering is afgewezen vanwege – kort gezegd – het risico op maatschappelijke onrust en slachtofferconfrontatie. Dergelijke omstandigheden rechtvaardigen in beginsel een afwijzing, nu een
plaatsing in een b.b.i. zal inhouden dat klager in aanmerking kan komen voor regimair verlof. In het licht van artikel 2, tweede lid, tweede volzin, van de Pbw, wordt bij het verlenen van vrijheden aan gedetineerden rekening gehouden met de veiligheid
van de samenleving en de belangen van slachtoffers en nabestaanden.

4.3. In onderhavig beroep is de beroepscommissie van oordeel dat de bestreden beslissing niet wordt gedragen door de gegeven motivering. De voornamelijk in de adviezen van het Openbaar Ministerie en de politie gegeven feiten en omstandigheden bieden
onvoldoende houvast voor de conclusie dat voor maatschappelijke onrust of slachtofferconfrontatie moet worden gevreesd. Zo is onduidelijk wanneer en door wie de gestelde bedreiging van het slachtoffer heeft plaatsgevonden. Over de feitelijke gang van
zaken rond de bedreiging kan zonder verdere informatie hierover geen oordeel worden gegeven. Ook ten aanzien van het gestelde risico op slachtofferconfrontatie is de gegeven informatie summier. Zo wordt niet vermeld of klager en het slachtoffer bij
elkaar in de buurt wonen of dat er anderszins een reële mogelijkheid bestaat dat klager en het slachtoffer elkaar zouden kunnen treffen, bijvoorbeeld doordat klager en het slachtoffer zich (gedeeltelijk) binnen dezelfde sociale kring begeven. Het
enkele feit dat klager het adres van het slachtoffer kent en beiden in Utrecht woonachtig zijn, biedt onvoldoende grond voor een dergelijke conclusie.
Mitsdien kan de bestreden beslissing wegens een motiveringsgebrek niet in stand blijven. Het beroep zal gegrond worden verklaard. De besteden beslissing zal worden vernietigd en de selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te
nemen binnen twee weken na ontvangst daarvan. Hierbij dient de mogelijkheid van een contactverbod met het slachtoffer te worden overwogen. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol,
voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 14 oktober 2015

secretaris voorzitter

Naar boven