Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1763/GA, 13 oktober 2015, beroep
Uitspraakdatum:13-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1763/GA

betreft: [klager] datum: 13 oktober 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I.T.H.L. van de Bergh, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 2 juni 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 september 2015, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, zijn gehoord klager en zijn raadsman mr. L. Rinsma. De directeur van het PBC heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, ingaande op 18 maart 2015 om 20:15 uur en eindigend op 20 maart 2015 om 10:00 uur, wegens het saboteren van het slot van het kantoor van de
groepsleiding.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Dat klager de dader zou zijn is allereerst gebaseerd op de omstandigheid dat klager en een mede-observandus de enige
twee mogelijke daders zouden zijn. Klagers daderschap is daarnaast gebaseerd op de vraag die hij via de intercom zou hebben gesteld, namelijk: “jullie hebben de deur van het kantoor open, wanneer gaan we weer open?” Klager heeft echter gevraagd:
“waarom
zitten wij nog op cel, terwijl jullie al een half uur met z’n allen op kantoor zitten?” Klager heeft deze vraag gesteld, omdat hij opheldering wenste over de insluiting. Hij hoorde dat medewerkers zich in het kantoor bevonden en dat het alarm voorbij
was. Deze vraag, ongeacht de precieze formulering, geeft geen blijk van daderkennis. Klager heeft samen met de mede-observandus een verklaring opgesteld, inhoudende dat zij zich ten tijde van de sabotage op een andere locatie bevonden. Deze verklaring
is door de mede-observandus ondertekend.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
In artikel 51, vijfde lid, van de Pbw is bepaald dat geen straf kan worden opgelegd indien de gedetineerde voor het begaan van het feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, niet verantwoordelijk kan worden gesteld.

Op 18 maart 2015 heeft een groepsgesprek plaatsvonden waaraan alle observandi hebben deelgenomen, met uitzondering van klager en een mede-observandus. Na het groepsgesprek is door de groepsleiding geconstateerd dat het slot van hun kantoor was
gesaboteerd. Alle observandi zijn vervolgens zonder opgaaf van redenen ingesloten. Kort hierop zou klager via de intercom hebben gevraagd “jullie hebben de deur van het kantoor open, wanneer gaan we weer open?” Door het stellen van die vraag zou klager
ervan hebben blijk gegeven te beschikken over daderkennis.

De beroepscommissie is van oordeel dat betreffende vraag – ongeacht de wijze waarop deze precies is gesteld – geen specifieke daderinformatie bevat. Omdat klager niet de enige mogelijke dader is en ook overigens bewijs terzake ontbreekt, is niet komen
vast te staan dat klager het kantoorslot van de groepsleiding heeft gesaboteerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van
de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. Zij zal deze vaststellen op € 10,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 10,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. G.M. Mohanlal, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 13 oktober 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven