Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2214/GV, 14 november 2002, beroep
Uitspraakdatum:14-11-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2214/GV

betreft: [klager] datum: 14 november 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 18 oktober 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 oktober 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
Hij schaamt zich erg voor de door hem gepleegde delicten en is bezig de problematiek die aanleiding vormde tot de delictpleging aan te pakken. Hij wil in het geheel niet met zijn slachtoffers geconfronteerd worden.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft geen actie ondernomen zijn alcoholproblematiek en verstoorde agressieregulatie aan te pakken. Voorts heeft klager de delicten waar hij thans voor veroordeeld is tijdens zijn proeftijd begaan. Ten slotte wordtslachtoffer confrontatie zeer onwenselijk geacht.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het huis van bewaring Grave heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag gelet op uitgebrachte negatieve advies van de politie.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Middelburg heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening.
De politie Zeeland heeft negatief geadviseerd gegeven de omstandigheid dat klager vele geweldsdelicten heeft gepleegd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 33 maanden met aftrek, wegens verkrachting. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 10 juli 2003. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van een dagen 20 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Uit de stukken blijkt dat klager veelvuldig delicten heeft gepleegd, onder meer onder invloed van verdovende middelen. Klager heeft weliswaar aangegeven aan zijn verslavingsproblematiek te willen werken, maar is hier ten tijde vande bestreden beslissing nog niet mee begonnen. Het delict waarvoor hij thans veroordeeld is heeft hij begaan tijdens zijn proeftijd. Beide slachtoffers van dit delict wonen in de plaats waar klager zijn verlof wil doorbrengen,waardoor de kans op slachtofferconfrontatie niet ondenkbeeldig is te achten.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden forse contra-indicaties vormen voor verlofverlening en dat deze, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Ministerniet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b, c en g van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 14 november 2002

secretaris voorzitter

Naar boven