Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1911/GA, 12 oktober 2015, beroep
Uitspraakdatum:12-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1911/GA

betreft: [klager] datum: 12 oktober 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Kellermann, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 16 juni 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 september 2015, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, zijn gehoord klager en zijn gemachtigde [...]. De directeur van de p.i. Dordrecht heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het niet (meer) verstrekken van koosjere voeding.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Klager wil koosjere voeding eten omdat hij het
joodse
geloof belijdt. Hem wordt echter inmiddels geen koosjere voeding meer verstrekt, omdat hij niet staat ingeschreven bij een synagoge. Hij kan zich echter niet inschrijven bij een synagoge. Het landelijke beleid van de joodse geestelijke verzorging is
dat
niemand joods kan worden gedurende zijn/haar detentie. Het is dan ook niet aan klager te wijten dat hij niet aan het formele vereiste kan voldoen. Klager belijdt sinds drie á vier jaar het joodse geloof. Verder hanteert hij af en toe hindoestaanse
culturele gebruiken, met name omdat zijn vrouw hindoestaans is. Hij vraagt om begeleiding van de rabbijn en heeft met de joodse geestelijke verzorger de afspraak gemaakt dat zij bij klager langskomt als zij in de p.i. Dordrecht is. De joodse
geestelijke verzorger is een á anderhalve maand geleden voor het laatst langsgekomen.
De directeur heeft het gelijkheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden. In de p.i. Alphen aan den Rijn, alwaar klager acht maanden heeft verbleven, werd klager koosjere voeding verstrekt. Sinds 22 mei 2015 krijgt hij in de p.i. Dordrecht
geen koosjere meer. Dit is een ontoelaatbaar verschil in beleid. Het is een kleine moeite om klager te voorzien van koosjere voeding. Hij wordt belemmerd in zijn recht van vrijheid van godsdienst. Dit is in strijd is met artikel 10 EVRM en artikel 44
van de Pbw.

De directeur heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Het landelijke beleid van de joodse geestelijke verzorging van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) bepaalt of aan een
gedetineerde koosjere voeding wordt verstrekt. De p.i. Dordrecht hanteert geen beleid dat afwijkt van andere DJI-instellingen. Klager heeft in de p.i. Alphen aan den Rijn nimmer koosjere voeding toegekend gekregen. Tijdens zijn verblijf in voormelde
inrichting heeft hij eenmaal een gesprek met een joodse geestelijke verzorger gehad en deze heeft – net als de joodse geestelijke verzorger van de p.i. Dordrecht – negatief geadviseerd. De joodse geestelijke verzorger heeft later meegedeeld dat zij
uit
het gesprek met klager geen enkele reden heeft kunnen halen die voor haar overtuigend was om klager vanuit joods perspectief koosjere voeding toe te kennen.
Klager heeft zijn verzoek om begeleiding van de joodse geestelijke verzorger nooit doorgezet. De joodse geestelijke verzorger heeft klager nog eenmaal bezocht. Er heeft toen geen gesprek plaatsgevonden, omdat hij op dat moment deelnam aan een
boeddhistische meditatie. Hij heeft daarna nooit meer gevraagd om contact met de joodse geestelijke verzorger. Wel heeft hij elke week een gesprek met de pandit. Twee weken geleden heeft hij via de pandit toestemming gekregen om zijn eenjarig
hindoestaanse huwelijk overeenkomstig hindoestaanse rituelen te vieren. De joodse geestelijke verzorger heeft aangegeven dat een dergelijke viering van een huwelijksfeest niet in overeenstemming is met een joodse levenswijze.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 44, derde lid, van de Pbw draagt de directeur zorg dat bij het verstrekken van voeding zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerde. De beslissing om klager vanaf 22 mei 2015
geen koosjere voeding meer te verstrekken kan derhalve worden aangemerkt als een beslissing van de directeur en is beklagwaardig. Mitsdien zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in
zijn beklag.

De directeur heeft zich bij zijn beslissing klager geen koosjere voeding meer te verstrekken, laten leiden door het advies afgegeven door de aan de inrichting verbonden joodse geestelijke verzorger. De geestelijke verzorger heeft na een onderhoud met
klager de directeur geadviseerd klager geen koosjere voeding te verstrekken, welk advies door de directie is overgenomen.

Onweersproken is door de directeur gesteld dat klager elke week een gesprek voert met de pandit. Voorts is gebleken dat – ongeacht de afspraak die klager hierover zou hebben gemaakt – klager gedurende een langere periode niet om bezoek van de joodse
geestelijke verzorger heeft gevraagd. Tegen deze achtergrond is de enkele verklaring van klager dat hij het joodse geloof aanhangt en daarom koosjer moet eten onvoldoende om koosjere voeding te rechtvaardigen. De beslissing van de directeur om het
advies op te volgen van de joodse geestelijk verzorger om klager geen koosjere voeding te verstrekken kan dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beklag zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. G.M. Mohanlal, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 12 oktober 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven