Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1734/TB, 12 oktober 2015, beroep
Uitspraakdatum:12-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1734/TB

betreft: [klager] datum: 12 oktober 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.W.H.M. Wolters, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 2 juni 2015 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 september 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting(en) (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.K.M. Fritz, en namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij
de
Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een longstayvoorziening van FPC Pompestichting met een hoog individueel beveiligingsniveau, hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers
verblijf in genoemde longstayvoorziening.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 8 augustus 1989 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is bij besluit van 20 februari 2006 op 13 maart 2006 geplaatst in de longstayvoorziening van FPC
Pompestichting.
Klager is bij besluit van 13 januari 2012 overgeplaatst naar de longstayvoorziening van FPC Veldzicht te Balkbrug. Bij uitspraak RSJ 11 juni 2013, 13/461/TB, is klagers beroep tegen de voortzetting van zijn verblijf in de longstayvoorziening van FPC
Veldzicht ongegrond verklaard. Op 26 juni 2014 heeft FPC Veldzicht geadviseerd tot voortzetting van klagers longstaystatus met een hoog individueel beveiligingsniveau. Op 19 augustus 2014 is door seksuoloog De J. rapport uitgebracht omtrent de seksuele
anamnese van klager. Op respectievelijk 16 en 18 november 2014 hebben forensisch psychiater G. en GZ-psycholoog C. geadviseerd tot voortzetting van de longstaystatus. Bij besluit van 12 november 2014 is klager op 17 november 2014 overgeplaatst naar de
longstayvoorziening van FPC Pompestichting in verband met de herbestemming van FPC Veldzicht. Op 20 april 2015 heeft de Landelijke Adviescommissie Plaatsing Longstay Forensische Zorg (Lap) geadviseerd tot voortzetting van de longstaystatus. Op 2 juni
2015 heeft de Staatssecretaris besloten klager te plaatsen in de longstayvoorziening van FPC de Pompestichting.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager wil geplaatst worden op een behandelafdeling in een andere kliniek. Klager verwijst naar de over hem uitgebrachte rapportages en briefwisselingen. Bij klager is sprake van een groeiende
externe motivatie voor behandeling, maar hij zal moeten laten zien dat hij daadwerkelijk de intentie heeft tot gedragsverandering. Klager laat zich meer begeleiden en houdt zich aan de dagelijkse afspraken. Hij is abstinent van middelen en heeft
meegewerkt aan een langdurig en uitgebreid onderzoek door een seksuoloog, teneinde inzicht te krijgen in de seksuele belevingswereld van klager. Klager meent dat hij hiermee aantoont serieus gemotiveerd te zijn. Klager verblijft al geruime tijd op een
longstayafdeling. Klager herkent zich niet in het beeld dat hij veelvuldig grensoverschrijdend gedrag jegens vrouwen laat zien. In de wettelijke aantekeningen is slechts eenmaal -in 2004- hierover een incidentmelding te vinden.
Klager is beter gemotiveerd en laat een verandering zien in houding en gedrag. De overgelegde rapportages verwijzen hier naar. De prognose is echter somber. De rapportages zijn niet in het voordeel van klager. Men kan zich echter afvragen in hoeverre
klager zou veranderen als er sprake zou zijn van andere omstandigheden. Klager meent dat naar de positieve elementen moet worden gekeken. Hem kan en mag geen hoop worden onthouden. Voorts verwijst klager naar de masterscriptie ‘De tenuitvoerlegging van
de longstay’ van Anna G. Zandbergen, Vrije universiteit Amsterdam, van juni 2013, waarin enkele kritische kanttekeningen worden geplaatst bij de duur van de longstay in relatie tot de artikelen 3 en 5 van het EVRM.
Klager verblijft al tien jaar in een longstayvoorziening. Dat is te lang. Klager moest aan allerlei voorwaarden voldoen, maar de inrichting liet hem vervolgens in de steek. Hij vindt dan hem ook iets gegund moet worden.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Zowel de inrichting als de MD-rapporteurs en de LAP concluderen tot voortzetting van klagers longstaystatus. FPC Veldzicht schrijft in zijn advies dat ondanks
de
ingezette expliciete behandelinterventies geen werkelijke gedragsverandering is waargenomen. Een behandeling ter vermindering van het recidive-gevaar is niet van de grond gekomen. Psychiater G. concludeert dat de langdurige en intensieve klinische
behandeling nauwelijks verandering van de (zeer) ernstige persoonlijkheidsstoornis teweeg heeft gebracht. Er zijn geen mogelijkheden voor plaatsing van klager in een andere setting dan de huidige longstayvoorziening. Ook GZ-psycholoog C. ziet
nauwelijks
enig resultaat van de jarenlange behandeling. De LAP concludeert dat de prognose op een op verandering gerichte behandeling ongunstig is. De seksuele anamnese heeft geen nieuwe aanknopingspunten geboden die relevant zijn voor de behandeling van de
persoonlijkheidspathologie.
De driejaarlijkse hertoetsing van de longstaystatus biedt de verpleegde perspectief. Daarnaast wordt doorlopend gemonitord of voortzetting van de longstaystatus geïndiceerd is. Als de inrichting mogelijkheden ziet voor een behandeling wordt de
verpleegde overgeplaatst naar een behandelafdeling. Bij klager zijn geen gedragsveranderingen zichtbaar.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Klager verblijft sinds 13 maart 2006 in een longstayvoorziening.

In paragraaf 6.3 van het Beleidskader longstay forensische zorg van 1 januari 2009, in werking getreden op 1 juni 2009, is bepaald dat door middel van een periodieke toets driejaarlijks door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de longstaystatus
nog gerechtvaardigd is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde te onderzoeken.

Uit de pro justitia rapportages van 16 november 2014 van forensisch psychiater G. en van 18 november 2014 van GZ-psycholoog C. komt naar voren dat er geen aanknopingspunten zijn voor een nieuwe behandelingspoging. Beide rapporteurs ondersteunen het
voorstel van de kliniek tot handhaving van de longstaystatus. Klager wil volgens GZ-psycholoog C. van de longstay af maar heeft niet de indruk weten te wekken dat hij open staat voor behandeling, in elk geval is er van een intrinsieke motivatie of
lijdensdruk geen sprake. Volgens forensisch psychiater G. heeft klager een langdurige en intensieve klinische behandeling met meerdere resocialisatiepogingen achter de rug, die tot nu toe nauwelijks verandering teweeggebracht hebben van de (zeer)
ernstige persoonlijkheidspathologie. Volgens psychiater G. is dan ook niet te verwachten dat de persoonlijkheidsstoornis wezenlijk zal veranderen. De prognose blijft somber. De conclusies van de rapporteurs worden onderschreven door de behandelaar van
FPC Veldzicht, De N, in zijn e-mailbericht van 30 december 2014. Klager verbleef tot 17 november 2014 in deze inrichting.

De LAP heeft in haar advies van 20 april 2015 eveneens geadviseerd om klagers longstaystatus voort te zetten. De LAP stelt verder dat de seksuele anamnese geen nieuwe aanknopingspunten heeft geboden die relevant zijn voor de behandeling van de
persoonlijkheidspathologie. Volgens de kliniek is voor een hernieuwde behandelpoging nodig dat klager werkelijk in contact treedt met de behandelaars en niet enkel op zijn condities, die sterk bepaald worden door de ernstige narcistische krenkbaarheid.
Momenteel is hier nog geen sprake van.

Namens klager is ter zitting van de beroepscommissie gewezen op de inmiddels lange duur van klagers longstayplaatsing en de (mogelijke) strijd die dat zou opleveren met artikel 3 en 5 van het EVRM. De beroepscommissie merkt op dat de grondslag voor
klagers plaatsing in een tbs-inrichting wordt gevormd door de door de strafrechter op grond van artikel 37b Wetboek van Strafrecht (Sr) aan klager opgelegde tbs-maatregel met bevel tot dwangverpleging. Op grond van artikel 38d, tweede lid, Sr kan de
termijn van de terbeschikkingstelling op vordering van het Openbaar Ministerie door de rechter telkens hetzij met een jaar hetzij met twee jaar worden verlengd. Een oordeel over de rechtmatigheid van de voortgezette vrijheidsontneming is dus
voorbehouden aan de verlengingsrechter. Het beroep op strijd met artikel 5 van het EVRM, dat verder niet is onderbouwd, stuit hierop af. Ook de stelling dat er sprake zou kunnen zijn van strijd met artikel 3 van het EVRM (verbod van onmenselijke of
vernederende behandeling) is niet onderbouwd. In de masterscriptie waarnaar namens klager wordt verwezen, wordt geconcludeerd dat de tenuitvoerlegging van de tbs in de longstay geen strijd oplevert met artikel 3 EVRM. Ook dit beroep gaat niet op.

Gelet op de unanieme oordelen van de kliniek, de forensisch psychiater, de GZ-psycholoog en de LAP heeft de Staatssecretaris in redelijkheid kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een longstayvoorziening in de rede ligt. Klager voelt
zich nu meer gemotiveerd voor behandeling dan voorheen, maar de gedragsverandering die nodig is om met een kans op succes te starten met een behandeling, heeft klager nog niet laten zien. Dit betekent dat er vooralsnog geen redenen gebleken zijn om
klager (tijdelijk) over te plaatsen naar een behandelinrichting voor observatie c.q. het opstarten van een behandelpoging.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester en drs. C.W. van der Meer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 12 oktober 2015

secretaris voorzitter

Naar boven