Nummer: 15/2302/GB
Betreft: [klager] datum: 12 oktober 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. van ‘t Land, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 13 juli 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek hem in aanmerking te laten komen voor detentiefasering, afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 5 april 2011 gedetineerd. Hij verbleef eerder (onder meer) in de locatie Sittard. Op 3 juni 2014 is hij overgeplaatst naar de penitentiaire inrichting Dordrecht, waar (thans) een regime van beperkte gemeenschap geldt.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Verwezen wordt naar een schrijven aan de casemanager van klager van 16 juni 2015, waarin wordt verzocht bij de selectiefunctionaris een verzoek om detentiefasering in te dienen. In dat schrijven wordt aangevoerd dat bij de berekening van klagers
fictieve einddatum van detentie wordt uitgegaan van verkeerde gegevens en dat klager inmiddels binnen de termijn voor detentiefasering zit. De casemanager heeft een aanvraag voor detentiefasering ingediend en dat verzoek is vervolgens door de
selectiefunctionaris afgewezen, omdat klagers einddatum van detentie niet vast zou staan. Klager is niet in de gelegenheid gesteld zijn standpunt nader toe te lichten. De voorlopige hechtenis van de nog lopende strafzaak is opgeschort en het is aan het
gerechtshof om te bepalen of er voldoende grond is deze te hervatten. Op dit moment is nog geen zicht op een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep. Ook is de kans groot dat klager uiteindelijk in hoger beroep tot een kortere gevangenisstraf
wordt veroordeeld dan in eerste aanleg. Als dat het geval is, wordt hij door de bestreden beslissing ernstig benadeeld. Klager is van mening dat hij net als iedere andere gedetineerde in aanmerking dient te komen voor detentiefasering. Openstaande
zaken
mogen slechts worden meegenomen als te voorzien is dat de zaak voor de huidige v.i.-datum afgedaan zal zijn en de v.i.-datum daarbij zodanig opschuift, dat de fasering daardoor zou moeten worden teruggedraaid. Daarvan is vooralsnog geen sprake. Daarbij
komt dat het voor klagers risico is als hij onverhoopt vanuit een (zeer) beperkt beveiligde inrichting (z.)b.b.i. zou moeten worden teruggeplaatst naar een normaal beveiligde inrichting. Dat risico is klager bereid te nemen en te accepteren. Klager wil
in de gelegenheid worden gesteld om het beroep mondeling toe te lichten.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klagers voorlopige hechtenis in de nog openstaande strafzaak is geschorst onder de voorwaarde dat die voorlopige hechtenis in aansluiting op de vrijheidsstraf die klager thans ondergaat, wordt voortgezet. Die lopende strafzaak heeft daarop invloed op
de
einddatum van klagers detentie, in die zin dat deze einddatum thans nog niet is vast te stellen. Om in aanmerking te kunnen komen voor detentiefasering is die einddatum noodzakelijk. Fasering naar een b.b.i. kan immers op zijn vroegst 18 maanden voor
het einde van de detentie. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
4. De beoordeling
4.1. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om thans op het beroep te kunnen beslissen. Zij zal het verzoek om klager en de raadsman in de gelegenheid te stellen het beroep mondeling nader toe te lichten, daarom afwijzen.
4.2. De eerste stap in de door klager gewenste detentiefasering betreft de plaatsing in een b.b.i. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een b.b.i. gedetineerden worden geplaatst die
een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr.
4617).
4.3. Vast staat dat klager thans een gevangenisstraf ondergaat waarvan de einddatum ligt op of omstreeks 29 augustus 2016. Aansluitend zal zo blijkt uit het bevel opschorting tenuitvoerlegging voorlopige hechtenis van 29 oktober 2014 (met kenmerk
20-002916-14), de eerder aan klager opgelegde voorlopige hechtenis verder ten uitvoer worden gelegd, zulks in afwachting van de behandeling van het door klager ingestelde hoger beroep tegen een veroordelend vonnis van de rechtbank te Den Bosch, waarbij
klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de einddatum van verzoekers detentie (nog) niet vast staat en er dus ook niet gesproken kan worden van een strafrestant van 18 maanden of minder.
De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie wijst het verzoek om te worden gehoord af en verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van der Pol,
voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten , leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 12 oktober 2015.
secretaris voorzitter