Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3233/SGA, 7 oktober 2015, schorsing
Uitspraakdatum:07-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 15/3233/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 7 oktober 2015

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen te Alphen aan den Rijn.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde gevangenis van 29 september 2015, inhoudende de oplegging van een disciplinaire
straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 29 september 2015 om 09.00 uur en eindigend op 13 oktober 2015 om 09.00 uur, wegens het in het bezit hebben van een mobiele telefoon.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 30 september 2015 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 7 oktober 2015.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur wordt voldoende aannemelijk dat bij verzoeker contrabande, te weten een mobiele telefoon met oplader, is aangetroffen. Het voorhanden hebben van contrabande, waaronder de mobiele telefoon en oplader kunnen worden
verstaan, is op zich een strafwaardig feit en rechtvaardigt ook de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in de strafcel. Nu evenwel door de directeur aangevoerd noch aannemelijk is gemaakt dat aan verzoeker eerder ter zake van
soortgelijke feiten verslag is aangezegd en/of dat hij daarvoor disciplinair is gestraft, is – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – de oplegging van een straf van opsluiting in een strafcel voor de maximale duur in dit geval zodanig
onredelijk, dat dit thans een schorsing van de tenuitvoerlegging van die disciplinaire straf rechtvaardigt. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 7 oktober 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven