Nummer : 15/3261/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 7 oktober 2015
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 26 september 2015, voor zover inhoudende de oplegging van een
disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, te weten een zogenaamde passantencel, voor de duur van zeven dagen, ingaande op 3 oktober 2015 om 16.30 uur en eindigend op 10 oktober 2015 om 16.30 uur,
wegens het ernstig beledigen van de directeur bij het afhandelen van een verslag ter zake geweld jegens een medegedetineerde.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 27 september 2015en van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 6 oktober 2015.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Weliswaar mag van een medewerker van een penitentiaire inrichting, mitsdien ook van de directeur, worden verwacht dat hij er rekening mee houdt
dat
hij tijdens zijn werkzaamheden niet altijd even netjes en of diplomatiek te woord zal worden gestaan. Dat hoeft evenwel niet te betekenen dat alle in hun richting gemaakte opmerkingen van gedetineerden zonder gevolgen hoeven te blijven. De opmerkingen
die verzoeker naar de directeur heeft gemaakt waren – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – dusdanig kwetsend en beledigend, dat dit de onderhavige disciplinaire straf kan rechtvaardigen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Aldus gedaan door mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 7 oktober 2015.
secretaris voorzitter