nummer: 15/2843/GV
betreft: [klager] datum: 5 oktober 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.P. Eckert, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 20 augustus 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het is juist dat klager zich gedurende langere tijd heeft onttrokken aan zijn detentie. In deze periode heeft hij voor zijn kinderen gezorgd en gewerkt. Op 1 januari 2015 heeft hij zich gemeld bij de
politie, waarop hij opnieuw is aangehouden en zijn strafrestant alsnog moest ondergaan. Op 30 april 2014 is naar aanleiding van zijn onttrekking op verzoek van het Openbaar Ministerie zijn v.i.-datum met zes maanden uitgesteld. Hij heeft daarmee de
consequenties van zijn handelen ruimschoots ondervonden en zijn resocialisatie is daardoor uitgesteld. Desondanks moet ook klager resocialiseren. Verlof maakt daarvan een groot deel uit. Klager heeft zich voorgenomen te laten zien dat hij geen nieuwe
fouten meer wil maken en dat hij alleen nog maar positief gedrag zou laten zien, zodat hij het vertrouwen in hem terug zou kunnen winnen en opnieuw een bijdrage aan de opvoeding en het gezinsleven zou kunnen leveren. De reclassering en de directeur
zijn
zeer positief over klager. Hij zet zich voor de volle honderd procent in en heeft inmiddels laten zien dat hij betrouwbaar is binnen detentie en dat hij zich aan zijn afspraken houdt. Het gegeven dat hij zich eerder aan detentie heeft onttrokken
gedurende zijn fasering, kan niet eindeloos leiden tot afwijzing van zijn verzoeken om verlof. Bij iedere aanvraag dient een nieuwe afweging gemaakt te worden. Uit de beslissing van de selectiefunctionaris blijkt niet van een afweging op basis van de
huidige situatie en de ontwikkeling, dan wel voortzetting, van zijn positieve gedrag binnen de huidige detentie. Er is een onjuiste afweging van belangen gemaakt en de afwijzing is onvoldoende en onjuist gemotiveerd.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Op 27 augustus 2009 is klager ontslagen uit een vorige detentie. Dit gebeurde uit een gesloten inrichting, nadat hij zich twaalf dagen daarvoor niet had gehouden aan de
afspraken met betrekking tot vrijheden gedurende een penitentiair programma. Op 8 december 2009 is hij ingesloten voor het feit waarvoor hij thans is gedetineerd. Op 7 december 2012 werd hem opnieuw de kans gegeven met betrekking tot plaatsing in een
penitentiair programma. In mei 2013 werd harddrugsgebruik geconstateerd, waarna klager zich in de inrichting moest melden. Dit heeft hij niet gedaan. Hiermee onttrok hij zich aan zijn detentie totdat hij zich op 1 januari 2015 weer heeft gemeld. Na
insluiting werd hij geconfronteerd met de omstandigheid dat zijn v.i.-datum met zes maanden uitgesteld is. Gelet op de zeer lange onttrekking aan detentie en het feit dat klager zich eerder niet aan afspraken met betrekking tot vrijheden hield, bestaat
er geen vertrouwen in het verlenen van vrijheden. Klager kan zich kennelijk niet neerleggen bij de gevolgen van zijn onttrekking. Zo werd er beroep aangetekend tegen de afwijzing van klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting
(zie RSJ 7 juli 2015, 15/1306/GB). Ook werd er zeer recent een beroep ongegrond verklaard tegen een eerder afgewezen algemeen verlof (RSJ 11 augustus 2015, 15/1986/GV).
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Esserheem te Veenhuizen heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder meer in verband met de omstandigheid dat klagers einddatum inmiddels is verschoven naar 15 januari 2016.
Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag in verband met de omstandigheid dat klager zich heeft onttrokken aan zijn detentie en de ernst van de gepleegde strafbare feiten.
De politie heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het opgegeven verlofadres.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes jaar wegens (gekwalificeerde) vermogensdelicten. De rechtbank heeft klagers voorwaardelijke invrijheidstelling met zes maanden uitgesteld. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 15 januari
2016.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag.
Klager heeft zich recentelijk en langdurig van 18 juni 2013 tot 1 januari 2015 tijdens een penitentiair programma onttrokken aan zijn detentie. De onttrekking heeft ertoe geleid dat klagers eerste twee verlofaanvragen zijn afgewezen en zijn
voorwaardelijke invrijheidsstelling is uitgesteld. De beroepscommissie is van oordeel dat de onttrekking, onder meer gelet op de duur ervan en het gegeven dat klager zich pas op 1 januari 2015 heeft gemeld, nog altijd een forse contra-indicatie vormt
voor verlofverlening. De onttrekking rechtvaardigt, ondanks het positieve advies van de directeur, op dit moment een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Bij dit oordeel speelt tevens een rol dat klager zich ook gedurende eerdere detentieperioden aan
de detentie heeft onttrokken, zoals de Staatssecretaris heeft gesteld en klager niet heeft weersproken. Gelet op het vorenstaande kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de
weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. M. van Eijk, secretaris, op 5 oktober 2015
secretaris voorzitter