Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1450/GA, 15/1532/GA en 15/1533/GA, 5 oktober 2015, beroep
Uitspraakdatum:05-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers: 15/1450/GA, 15/1532/GA en 15/1533/GA

betreft: [klager] datum: 5 oktober 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.T. van Berge Henegouwen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen drie uitspraken van 21 april 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Vught in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. S.T. van Berge Henegouwen om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de intrekking van klagers bezoek zonder toezicht (BZT) dat zou plaatsvinden op 17 oktober 2015 (15/1450/GA);
b. dezelfde beslissing als a. (15/1532/GA) en
c. de te late bespreking van klagers D&R plan in het MDO waardoor klager te lang in het basisprogramma heeft verbleven (15/1533/GA).

De beklagrechter heeft het beklag vermeld onder a ongegrond verklaard, klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag vermeld onder b, het beklag vermeld onder c gegrond verklaard en klager ter zake daarvan een tegemoetkoming van € 5,= toegekend, op
de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Met betrekking tot a:
Klager is op 8 oktober 2014 een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een strafcel opgelegd en hij is per 12 oktober 2014 gedegradeerd naar het basisprogramma. Uit de reactie van de directeur blijkt dat aan klager mondeling is meegedeeld dat
zijn BZT van 17 oktober 2014 geen doorgang kon vinden, omdat zijn aanvraag opnieuw in het MDO diende te worden besproken. De beklagrechter heeft overwogen dat de beslissing van de directeur van 31 oktober 2014 wordt opgevat als een intrekking van het
goedgekeurde verzoek.
De beklagrechter heeft die beslissing van 31 oktober 2014 niet onredelijk of onbillijk geacht. De beslissing van 31 oktober 2014 kan geen betrekking hebben op de goedgekeurde aanvraag voor BZT nu dit akkoord betrekking heeft op het BZT van 17 oktober
2014. Een dergelijke beslissing kan niet met terugwerkende kracht worden genomen. De intrekking is klager mondeling meegedeeld vlak voordat het BZT op 17 oktober 2014 zou plaatsvinden. Klagers vriendin had zich al naar de p.i. begeven maar kreeg geen
toegang, omdat het BZT zou zijn ingetrokken. Dit is zeer kwalijk. Nu de directeur stelt dat de intrekking het gevolg is van de disciplinaire straf van 8 oktober 2014 had de directeur klager ruim op voorhand kunnen informeren. Er is sprake van schending
van artikel 8 van het EVRM. Intrekking van zijn BZT was niet noodzakelijk. Het contact met zijn vriendin was reeds goedgekeurd op 2 oktober 2014. Voorts levert de intrekking van zijn BZT een schending van het ne bis in idem beginsel op. Klager was al
een disciplinaire straf opgelegd.
Met betrekking tot b:
Dit beklag betreft het feit dat klagers gehele BZT-regeling, waarvan klager de afgelopen vijf jaar van zijn detentie onafgebroken gebruik heeft gemaakt, plotsklaps werd afgeschaft. Het beklag vermeld onder a. heeft niet dezelfde strekking als het
beklag
onder b. Er is sprake van schending van artikel 8 EVRM en het ne bis in idem beginsel.
Met betrekking tot c:
De toegekende tegemoetkoming biedt onvoldoende compensatie voor het feit dat hij te lang in het basisprogramma heeft moeten verblijven. Klager heeft acht weken te lang in het basisprogramma verbleven. Een tegemoetkoming van € 40,= is volgens
‘standaardbedragen tegemoetkoming’ op zijn plaats.

De directeur heeft niet op het beroep gereageerd.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt aan de hand van het procesdossier de volgende relevante feiten en omstandigheden vast.
Klager heeft een verzoek om bezoek zonder toezicht (BZT) ingediend. Op 2 oktober 2014 is dit verzoek goedgekeurd. Het BZT zou plaatsvinden op 17 oktober 2010. Naar aanleiding van een voorval op 8 oktober 2014 is klager op diezelfde datum een
disciplinaire straf opgelegd van vier dagen opsluiting in een strafcel. Op 10 oktober 2014 heeft de directeur beslist dat klager op 12 oktober 2014 – na ommekomst van die disciplinaire straf – wordt teruggeplaatst in het basisprogramma. Klager is op
enig moment voorafgaand aan het indienen van zijn klaagschrift meegedeeld dat het BZT op 17 oktober 2014 geen doorgang zal vinden. Bij klaagschrift van 16 oktober 2014, beklaagt klager zich erover dat hij eerst wel BZT mocht en nu opeens niet. Bij
klaagschrift van 18 oktober 2014 beklaagt klager zich erover dat hij eerst wel BZT had en dat dit vervolgens opeens is afgekeurd. De directeur schrijft vervolgens in een beschikking van 31 oktober 2014 dat gezien het voorval van 8 oktober 2014 negatief
wordt beslist op klagers verzoek om BZT.

Met betrekking tot a:
De beslissing waarbij klager het recht op BZT op 17 oktober is ontzegd, is hem mondeling meegedeeld. In artikel 58, eerste lid, juncto artikel 57, eerste lid, van de Pbw is niet bepaald dat een dergelijke beslissing schriftelijk dient te worden
meegedeeld. Klager heeft gesteld dat de mededeling plaatshad op de dag van het geplande BZT, te weten 17 oktober 2014, maar dat kan niet juist zijn, omdat klager de dag ervoor – op 16 oktober 2014 – zijn klaagschrift al had ondertekend. Het moet er
daarom voor worden gehouden dat klager in ieder geval een dag voor 17 oktober 2014 te horen heeft gekregen dat zijn BZT niet zou doorgaan. Dat is weliswaar op een laat moment, maar niet dermate laat dat de beslissing reeds daarom als onredelijk moet
worden aangemerkt. De directeur heeft tot het annuleren van het BZT beslist, omdat klagers aanvraag naar aanleiding van het voorval van 8 oktober 2014 en de daaropvolgende gebeurtenissen opnieuw diende te worden besproken in het MDO. Naar het oordeel
van de beroepscommissie heeft de directeur hiertoe op dat moment in redelijkheid kunnen beslissen. Het beroep zal – met wijziging van de gronden – ongegrond worden verklaard.

Met betrekking tot b:
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie.

Met betrekking tot c:
Door klagers raadsman is gesteld dat klager acht weken te lang in het basisprogramma heeft verbleven. Dit is door de directeur niet betwist. De beroepscommissie kan zich derhalve niet verenigen met de toegekende tegemoetkoming en zal klager een
tegemoetkoming van € 30,= toekennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep met betrekking tot a. en b. ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagrechter met ten aanzien van a. wijziging van de gronden.
Met betrekking tot c. verklaart zij het beroep gegrond, vernietigt zij in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en kent zij klager een tegemoetkoming toe van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 5 oktober 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven