nummer: 15/1505/GA
betreft: [klager] datum: 2 oktober 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 8 mei 2015 van de beklagcommissie bij de locatie Esserheem te Veenhuizen, voor zover daarbij aan klager een tegemoetkoming is toegekend,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 9 september 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting Almelo, zijn klager, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Esserheem en [...], juridisch medewerker bij voormelde inrichting,
gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de tegemoetkoming
De beklagcommissie heeft een tegemoetkoming van € 71,35 toegekend vanwege de gegrondverklaring van klagers beklag betreffende het kwijtraken van klagers met kleding gevulde waszak, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Het beroepschrift is gedateerd 11 mei 2015. Dat het beroepschrift op 18 mei 2015 gestempeld is, heeft te maken met de omstandigheid dat de post in het weekend niet wordt verwerkt en
door de internet postcontrole moet. De tegemoetkoming is te gering, omdat deze niet in verhouding staat tot de werkelijke aanschafwaarde van € 925,=. Klager heeft twee handgeschreven bonnen en één geprinte bon overgelegd. Het handschrift op de
handgeschreven bonnen is hetzelfde, omdat dezelfde verkoper de kleding heeft verkocht. Ook handgeschreven bonnen zijn rechtsgeldig. De directeur heeft de bonnen niet geverifieerd door bijvoorbeeld contact op te nemen met de verkoper. Klager verzoekt de
kleding te vergoeden naar de algemene Nederlandse verzekerde norm. Bij kleding is dit een afschrijving van drie procent per maand. De totale restwaarde bedraagt dan € 787,=. Klager toont de beroepscommissie de originele bonnen. Voorts toont klager de
beroepscommissie verschillende kledingstukken. Dit zijn volgens klager kledingstukken die ook op de desbetreffende bonnen zijn vermeld en niet vermist zijn. Hieruit blijkt volgens klager dat hij de op de bonnen vermelde kledingstukken daadwerkelijk
heeft gekocht. De kledingstukken zijn door klagers zus gekocht toen klager in detentie zat en contant door haar betaald. Klagers ex-vrouw heeft dezelfde achternaam als de winkelmedewerker die op de bonnen is vermeld, maar dit zegt niks. Klager vindt
het
beledigend dat hij als fraudeur wordt gezien.
Door en namens de directeur is daarop als volgt – zakelijk weergegeven – gereageerd. De uitspraak van de beklagcommissie is op 8 mei 2015 uitgereikt. Het door klager ingediende beroepschrift is op 18 mei 2015 op het secretariaat van de Raad ontvangen.
Klager dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep. Subsidiair voert de directeur aan dat hij twijfelt aan de echtheid van de bonnen. De directeur had contact op kunnen nemen met de winkel, maar heeft dit niet gedaan. De
directeur
vindt het opmerkelijk dat de kassabonnen handgeschreven zijn. De juridisch medewerker is ook in het bezit van een bon van de desbetreffende winkel van juni 2015 en die bon is niet handgeschreven. Ook vindt de directeur het opmerkelijk dat klagers naam
op de kassabonnen is vermeld. Dit is normaal gesproken bij kassabonnen niet het geval. Voorts komt de achternaam van de winkelmedewerker overeen met de naam van een familielid van klager. De door klager getoonde kledingstukken maken hetgeen klager
aanvoert voor de directeur niet aannemelijker. De directeur weet niet wanneer klager deze kledingstukken heeft ingevoerd.
3. De beoordeling
De directeur voert aan dat klager zijn beroepschrift te laat heeft ingediend en niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beroep. Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Pbw dient het met redenen omklede beroepschrift uiterlijk op de
zevende dag na die van ontvangst van de uitspraak onderscheidenlijk de mondelinge mededeling van de uitspraak te worden ingediend. De uitspraak waarvan beroep is op 8 mei 2015 mondeling medegedeeld aan klager en de directeur. Het beroepschrift is
gedateerd 11 mei 2015 en is op het secretariaat van de Raad ontvangen op 18 mei 2015. De beroepscommissie is ambtshalve bekend met het feit dat het soms langere tijd kan duren voordat post van een gedetineerde per reguliere post wordt bezorgd bij de
geadresseerde en heeft onvoldoende aanleiding te twijfelen aan de datum op het beroepschrift. Klager heeft derhalve tijdig beroep ingesteld en is daarin ontvankelijk.
De beroepscommissie stelt voorop dat een tegemoetkoming is bedoeld voor het door klager ondervonden ongemak. In geval er sprake is van schade en indien deze schade eenvoudig is te begroten, kan aanleiding bestaan schadevergoedingsaspecten te betrekken
bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. De beroepscommissie is van oordeel dat de door klager geleden schade voldoende aannemelijk is geworden. De omstandigheid dat twee kassabonnen handgeschreven zijn, doet daar niet aan af. De
beroepscommissie heeft in aanmerking genomen dat klager ter zitting de originele kassabonnen heeft getoond, alsmede kledingstukken die overeenkwamen met de niet-vermiste kledingstukken vermeld op de kassabonnen. Naar het oordeel van de beroepscommissie
heeft de directeur op dit punt onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd. De beroepscommissie ziet dan ook aanleiding schadevergoedingsaspecten te betrekken bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming. Gelet hierop kan de beroepscommissie zich
niet verenigen met de hoogte van de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en de beroepscommissie zal een hogere tegemoetkoming vaststellen.
Met betrekking tot de tegemoetkoming overweegt de beroepscommissie als volgt. De door klager aangevoerde afschrijving wordt wellicht door verzekeringen gehanteerd, maar kan in dit geval niet de leidraad zijn. Kleding daalt direct na aanschaf
aanzienlijk
in waarde. De beroepscommissie acht ruimte voor een tegemoetkoming van € 450,=, circa de helft van de aanschafwaarde nu de kleding vrij recent is aangeschaft.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld en bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 450,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, R. van Benthem RA en drs. R.K. Boelens, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 2 oktober 2015
secretaris voorzitter