Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1149/TB, 25 september 2015, beroep
Uitspraakdatum:25-09-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1149/TB

betreft: [klager] datum: 25 september 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J.M. Cliteur, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 30 maart 2015 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 augustus 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman
mr. J.J.M. Cliteur, en namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een longstayvoorziening van de Pompestichting (locatie Zeeland), hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in genoemde
longstayvoorziening, met vaststelling van het individuele beveiligingsniveau als midden.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Bij beslissing van 27 juni 1997 is klager geplaatst in FPC De Kijvelanden. Op 26 februari 2003 is klager overgeplaatst naar de
Pompestichting. Op 15 mei 2007 heeft de Staatssecretaris beslist tot plaatsing van klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting, welke plaatsing op 6 november 2008 is gerealiseerd. Bij beslissingen van 8 december 2011 en 30 maart 2015 heeft
de Staatssecretaris klagers verblijf in de longstayvoorziening van de Pompestichting gecontinueerd.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De LAP heeft geadviseerd de longstay-status van klager voort te zetten onder de voorwaarde dat er over een jaar herbeoordeling van de longstay-status zou plaatsvinden. In het vorige advies (van
31 januari 2013) heeft de LAP gevraagd om een aantal specifieke onderzoeken bij klager, waaronder het plaatsen in het Pieter Baan Centrum (PBC) en een neuropsychologisch onderzoek. Noch het een noch het ander is uitgevoerd omdat de inrichting de
noodzaak van deze onderzoeken niet inzag. Bij advies van 13 januari 2015 heeft de LAP deze twee aanbevelingen herhaald en uitgebreid met twee nadere verzoeken tot onderzoek, te weten naar de instelling op medicatie en naar de mogelijkheden uit te
stromen naar een reguliere GGZ-instelling. Ook met betrekking tot deze twee aspecten is geen nader onderzoek uitgevoerd. De Staatssecretaris heeft ten tweede male de door de LAP gedane aanbevelingen over nader onderzoek genegeerd. In het besluit is
niet
gemotiveerd waarom de aanbevelingen van de LAP niet zijn opgevolgd. Het besluit is dan ook onvoldoende gemotiveerd en mitsdien is de beslissing onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen waardoor niet kan worden gesteld dat de Staatssecretaris in
redelijkheid heeft kunnen beslissen tot een voortgezet verblijf van klager in de longstay. Onderzoek kan mogelijk tot nieuwe inzichten leiden en bijvoorbeeld uitwijzen dat plaatsing in een reguliere instelling tot de mogelijkheden behoort. Op dit
moment
zit klager klem. Dit terwijl het, mede als gevolg van een medicatiewijziging, goed met hem gaat. Klager heeft ter zitting aangegeven dat de afspraken rond neuropsychologisch onderzoek voor hem niet duidelijk waren. Hij had iemand anders verwacht dan
degene die het onderzoek kwam uitvoeren. Dit riep wantrouwen bij hem op, waardoor hij hier niet aan heeft meegewerkt. Klager is gemotiveerd om nader onderzocht te worden; ofwel in het PBC ofwel door een externe deskundige die niet aan de Pompestichting
verbonden is. Pas als uit onderzoek blijkt dat verlenging van de longstay-status noodzakelijk is, is de beslissing voldoende gemotiveerd.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Uit het hertoetsingsadvies van de Pompestichting van 28 mei 2014 komt naar voren dat klagers pathologie onveranderd is en dat het risico op een agressieve
ontregeling dermate groot wordt geacht dat een overplaatsing naar een vervolgvoorziening thans niet mogelijk is. De Pompestichting heeft het advies van de LAP gedeeltelijk opgevolgd. Zo is geprobeerd klager in te stellen op Depakine, hetgeen in het
begin moeizaam verliep omdat klager inname van medicatie weigerde. Inmiddels is klager ingesteld op Depakine. Ook heeft de inrichting, in navolging van het advies van de LAP, geprobeerd klager (neuro)psychologisch te onderzoeken, maar klager heeft
medewerking hieraan geweigerd. Anders dan de LAP ziet de Pompestichting evenwel geen meerwaarde in een nader onderzoek in het PBC. Immers, bij klager is evident sprake van een chronisch psychotische stoornis en persoonlijkheidspathologie en er bestaan
geen aanwijzingen voor ADHD. De Staatssecretaris heeft dit standpunt van de inrichting gevolgd. De inrichting heeft geadviseerd de longstay-status te handhaven. Ook de psycholoog en de psychiater die klager hebben onderzocht alsmede de LAP hebben
geadviseerd tot voortzetting van klagers longstay-status. De LAP heeft te kennen gegeven nog steeds een indicatie te zien voor een PBC-onderzoek en heeft geadviseerd om klagers situatie over een jaar opnieuw te beoordelen. In de beslissing van de
Staatssecretaris staat niets over een herbeoordeling over één jaar, maar in de meeste gevallen wordt een dergelijk advies van de LAP opgevolgd. Nu alle deskundigen hebben geadviseerd tot voortzetting van klagers longstay-status is de beslissing op
goede
gronden genomen.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Klager verblijft sinds 6 november 2008 in de longstayvoorziening van de Pompestichting.

In paragraaf 6.3 van het Beleidskader longstay forensische zorg van 1 januari 2009, in werking getreden op 1 juni 2009, is bepaald dat door middel van een periodieke toets driejaarlijks door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de
longstay-status
nog gerechtvaardigd is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde te onderzoeken.

De LAP heeft bij advies van 31 januari 2013 geadviseerd tot voortzetting van klagers longstay-status. Daarnaast heeft de LAP – voor zover hier van belang – het volgende geadviseerd: “[...] de commissie acht nader onderzoek inzake de diagnostiek wel
aangewezen. [...] De commissie adviseert, conform het advies van rapporteur [K.] van 15 september 2011, om naast de psychotische component te kijken naar de aanwezigheid van een mogelijke affectieve component, al dan niet gerelateerd aan ADHD, en of
dat
tot wijzigingen in het medicatiebeleid moet leiden. [...] Daarnaast adviseert de commissie om indien mogelijk een neuro(psycho)logisch onderzoek te verrichten in verband met doorgemaakt hersentrauma in 1983 vanwege een ernstig auto ongeluk. Gelet op al
het vorenstaande adviseert de commissie om [klager] te laten onderzoeken in het Pieter Baan Centrum, zodat de situatie van [klager] kan worden geëvalueerd en nader onderzoek kan worden gedaan naar de diagnostiek. Vervolgens kan worden bezien of de
diagnostische bevindingen indicaties opleveren om het medicatiebeleid te herzien dan wel verder te optimaliseren.”

In het advies van 13 januari 2015 heeft de LAP wederom geadviseerd tot voortzetting van de longstay-status. Daarnaast heeft de LAP – voor zover hier van belang – het volgende geadviseerd: “De commissie achtte bij de vorige herbeoordeling van 31 januari
2013 een onafhankelijk onderzoek door het Pieter Baan Centrum geïndiceerd, zodat de situatie van [klager] kon worden geëvalueerd en nader onderzoek kon worden gedaan naar de diagnostiek. [...] Uit de reactie van de kliniek van 14 februari 2013 is
gebleken dat de kliniek geen meerwaarde ziet in een opname en onderzoek van [klager] in het PBC [...] Naar het oordeel van de commissie heeft de kliniek onvoldoende gemotiveerd om welke reden(en) geen meerwaarde wordt gezien in een onderzoek door het
PBC. De adviescommissie wenst hierbij op te merken dat juist in de longstay setting [...] steeds opnieuw moet worden gekeken of er mogelijkheden zijn om op een verantwoorde manier de longstay status op te heffen en dat daarin een maximale inspanning
van
onder meer de kliniek mag worden verwacht. Bedoeld onderzoek kan daar naar het oordeel van de commissie toe bijdragen. Gelet op het bovenstaande en op het nog immer instabiele psychische toestandsbeeld van [klager] [...] acht de adviescommissie
onderzoek door het PBC nog immer geïndiceerd. Het onderzoek dient volgens de commissie met name te zien op de volgende punten:
- Een herbeoordeling van de diagnostiek, inclusief commentaar op de door eerdere rapporteurs gedane diagnostische suggesties. Zo mogelijk ondersteund door een neuropsychologisch onderzoek;
- In aanvulling op de diagnostische conclusies, een advies over een optimale (medicamenteuze) behandeling,
- Beantwoording van de vraag wat de mogelijkheden zijn voor [klager] voor uitstroom naar een GGZ voorziening, wellicht via een verblijf binnen De Voorde.
De adviescommissie acht het gelet op het vorenstaande aangewezen om een nieuwe herbeoordeling reeds over een jaar te laten plaatsvinden.”

Zoals uit het vorenstaande blijkt heeft de LAP in januari 2015 voor de tweede keer in twee jaar tijd aanleiding gezien te adviseren nader onderzoek inzake (onder meer) diagnostiek te laten uitvoeren door het PBC, zodat op basis daarvan klagers situatie
opnieuw kan worden geëvalueerd. De inrichting heeft op 30 maart 2015 laten weten wederom geen meerwaarde te zien in een dergelijk onderzoek in het PBC en heeft in dit kader te kennen gegeven – samengevat weergegeven – dat geen resultaten van voor 1983
bekend zijn waardoor een vergelijking van resultaten niet mogelijk is, dat klagers persoonlijkheidsproblematiek en psychotische toestandsbeeld een gedegen testafname waarschijnlijk in de weg staan, dat het aangeboden neuropsychologisch onderzoek door
klager is geweigerd, dat alle informatie die sinds 1997 is vergaard heeft geleid tot de huidige diagnose en dat geen aanwijzingen zijn gevonden voor ADHD.

Aan de, ten tweede male gedane, aanbeveling van de LAP om klager(s situatie) nader te laten onderzoeken in het PBC is wederom geen uitvoering gegeven. In de bestreden beslissing van de Staatssecretaris is niet vermeld waarom is beslist geen gevolg te
geven aan de aanbeveling van de LAP. In de schriftelijke reactie op het beroepschrift namens de Staatssecretaris van 16 juni 2015 is in dit kader enkel volstaan met een weergave van het standpunt van de inrichting en met de vermelding dat ‘van een
opname in het Pieter Baan Centrum nog steeds geen meerwaarde [wordt] verwacht’ en ter zitting is namens de Staatssecretaris enkel meegedeeld dat de Staatssecretaris het standpunt van de inrichting volgt. Niet is gebleken dat de Staatssecretaris
voorafgaande aan de bestreden beslissing een kenbare afweging heeft gemaakt tussen enerzijds het advies van de LAP, dat ertoe strekt om te bezien of er nog een opening bestaat voor een andere behandelroute, en anderzijds het advies van de inrichting,
dat ertoe strekt de ingeslagen koers voort te zetten. Ook later in de procedure is namens de Staatssecretaris onvoldoende onderbouwd waarom ervoor is gekozen het advies van de inrichting zwaarder te laten wegen dan het (herhaalde) gemotiveerde advies
van de LAP, terwijl de beroepscommissie met de LAP van oordeel is dat uitgangspunt dient te zijn dat binnen de longstay steeds wordt gekeken of er mogelijkheden zijn om op een verantwoorde manier de longstay-status op te heffen. Tegen deze achtergrond
bezien is de beroepscommissie van oordeel dat de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd is. Hierbij komt dat in de bestreden beslissing van de Staatssecretaris niet is vermeld of gevolg wordt gegeven aan het advies van de LAP om over een jaar
klagers longstay-status opnieuw te beoordelen.

Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren en de beslissing waartegen beroep is ingesteld vernietigen. De Staatssecretaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen
een termijn van vier weken na ontvangst van deze uitspraak. Bij die nieuwe beslissing dient de Staatssecretaris, naast het bovenstaande, ook te betrekken de – ter zitting geopperde – mogelijkheid om klager in de Pompestichting (op de door de LAP
genoemde onderdelen) te laten onderzoeken door een externe, niet aan de Pompestichting verbonden deskundige. Voorts dient in die nieuwe beslissing betrokken te worden de mededeling van de GZ-psycholoog in de pro justitia rapportage van 9 september 2014
dat ‘een neurologisch onderzoek gewenst [zou] zijn’, de omstandigheid dat de inrichting wel aanleiding heeft gezien klager neuropsychologisch te onderzoeken en de mededeling van klager ter zitting dat hij wel wil meewerken aan onderzoeken, mits deze
worden uitgevoerd door niet bij de Pompestichting betrokken deskundigen. Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat indien mocht worden besloten tot nader onderzoek, van belang is dat er duidelijke en voorspelbare afspraken met klager hieromtrent
worden gemaakt. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden beslissing en draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van vier weken na ontvangst van deze uitspraak.
De beroepscommissie kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. C.F. Korvinus, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 25 september 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven