Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1372/TP, 5 november 2002, beroep
Uitspraakdatum:05-11-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1372/TP

betreft: [klager] datum: 5 november 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 9 juli 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.S.J. van der Woude, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 15 juli 2002 verlengd tot 13 oktober 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 3 oktober 2001 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 18 oktober 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) De Boschpoort te Breda.

De Minister heeft bij beschikking d.d. 1 mei 2002 besloten tot plaatsing van klager in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers tbs is op 18 oktober 2001 aangevangen. Daar klager op 5 juli 2001 inverzekering is gesteld, zou hij, als naast gevangenisstraf niet tevens tbs zou zijn opgelegd, op 30 juni2001 vervroegd in vrijheid zijn gesteld. Vanaf die datum tot de aanvang van de tbs werd klagers verblijf in een h.v.b. niet gedekt door een straf. Klager verbleef op 18 oktober 2001 derhalve materieel al drie maanden als passant ineen h.v.b. Het is onredelijk wanneer daarmee geen rekening wordt gehouden voor de rangorde op de wachtlijst voor plaatsing in een tbs-inrichting, omdat anders ongelijke gevallen voor wat betreft die wachtlijst gelijk behandeldworden.
Zo beschouwd verbleef klager vanaf 24 juni 2002 langer dan twaalf maanden als passant in een h.v.b., hetgeen onredelijk lang is. Derhalve komt klager een tegemoetkoming toe ten bedrage van € 20,= voor elke dag, althans € 600,= voorelke maand die hij gedurende de verlengde periode nog in een h.v.b. dient te verblijven.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Daar het vonnis waarbij klager de maatregel van tbs met verpleging van overheidswege is opgelegdop 18 oktober 2001 onherroepelijk is geworden, wordt hij vanaf die datum als tbs-passant aangemerkt. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager derhalve negen maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig langdat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers psychische conditie zodanigwas dat de situatie in het h.v.b. onhoudbaar was en/of hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moest worden aangemerkt. Verwezen wordt voorts naar de overgelegde medische verklaring d.d. 7 augustus 2002.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Hoewel de Minister, in tegenstelling tot hetgeen in de reactie d.d. 3 september 2002 is vermeld, geen recente capaciteitsgegevens heeft overgelegd is, gezien de wachttijden die aan de beroepscommissie op dit moment ambtshalve (uitandere beroepszaken) bekend zijn, voldoende aannemelijk dat klager als gevolg van het capaciteitstekort nog niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijn beslissing op ditpunt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overige tbs-gestelden zijningegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.
Hetgeen namens klager is aangevoerd over een feitelijk langere duur van de passantentermijn kan niet leiden tot een ander oordeel. Zolang geen sprake is van een onherroepelijk geworden rechterlijke beslissing neemt de opgelegde tbsgeen aanvang en evenmin de passantentermijn als bedoeld in artikel 12 Bvt.

Uit de medische verklaring d.d. 7 augustus 2002 van de forensisch psychiater D. Boeykens te Breda blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. alsonverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 15 juli 2002 tot 13 oktober 2002 niet in strijd is met de wet.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 5 november 2002

secretaris voorzitter

Naar boven