Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/0182/TA, 30 mei 2000, beroep
Uitspraakdatum:30-05-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer : 00/182/TA
betreft : datum: 30 mei 2000

De beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), heeft kennis genomen van een op 8 februari 2000 bij het
secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door het hoofd van de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek - verder de inrichting te noemen - te Nijmegen, gericht tegen een uitspraak d.d. 31januari 2000 van de beklagcommissie uit de commissie van
toezicht bij de inrichting, gegeven op het beklag van verder klager te noemen,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 april 2000, gehouden in de penitentiaire inrichtingen “Zutphen” te Zutphen, is namens het hoofd van de inrichting gehoord stafmedewerker juridische zaken bij de inrichting en is klager gehoord. Hiervan is het
aangehechte verslag opgemaakt.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting tot separatie van klager ingaande 1 december 1999 te omstreeks 13.45 uur, met het oog op het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting. De beklagcommissie
heeft het beklag gegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
2.1. Het standpunt van het hoofd van de inrichting
Het hoofd van de inrichting heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in het beroepschrift als volgt toegelicht.
Klager is ten onrechte door de beklagcommissie in zijn beklag ontvangen.
Op grond van artikel 57, tweede lid, BVT staat tegen een beslissing tot separatie eerst beklag open nadat de separatie een dag heeft geduurd. Bij het bepalen van de duur van de separatie met het oog op de beklagwaardigheid blijft, ingevolge artikel 57,
vierde lid, BVT de dag waarop de beslissing is genomen, 1 december 1999. buiten beschouwing. Klagers separatie heeft tot 2 december omstreeks 16.45 uur, derhalve minder dan een dag als hiervoor bedoeld, geduurd en is daarom niet beklagwaardig.
Het beklag is ter zitting van de beklagcommissie - naar de beklagcommissie kennelijk heeft verslaan - uitgebreid met een klacht over de op de separatie aansluitende afzondering, niet zijnde een disciplinaire straf.
Op grond van het bepaalde in artikel 57, leden 3 en 4, BVT is ook de afzonderingsbeslissing d.d. 2 december 1999 niet beklagwaardig, omdat de afzondering op 3 december te omstreeks 16.00 uur is opgeheven en dus minder dan twee dagen, berekend als
bedoeld in genoemd wetsartikel, heeft geduurd. Vanaf 4 december 1999 was klager feitelijk in de gelegenheid tenminste vier uren per dag met een of meer medeverpleegden door te brengen.
De beklagcommissie heeft de separatie tezamen met de afzondering aangemerkt als een “opgelegde beperking van de bewegingsvrijheid”. De BVT kent een dergelijke beperking niet, maar maakt onderscheid tussen separatie en afzondering, elk niet een eigen
bepaling over de beklagwaardigheid. De samentrekking van de beslissingen als door de beklagcommissie gedaan druist in tegen de systematiek van de RVT.
Indien en voor zover klager wel in het beklag kan worden ontvangen dient het beklag alsnog ongegrond te worden verklaard. De beslissing tot separatie was immers genomen op goede gronden, in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in
de
inrichting. Aanleiding voor de separatiebeslissing vormde de positieve uitslag van een door de medische dienst van de inrichting uitgevoerde controle van urine van klager op zowel THC als benzodiazepines. De inrichting moet af kunnen gaan op deze
eerste
analyse en mag hieruit concluderen dat niet toegestane gedragsbeïnvloedende middelen zijn gebruikt.
In aanmerking is genomen dat zo goed als uitgesloten was dat de in de urine aangetoonde stoffen afkomstig waren van door een arts aan klager voorgeschreven geneesmiddelen.
De uitslag van het eerste onderzoek is voor de inrichting richtinggevend voor de noodzakelijk geachte interventies, onverlet de mogelijkheid van een vals-positieve uitslag en wat er ook zij van deal dan niet bevestigende uitslag van een
herhalingsonderzoek (contra-expertise).
Het bezit en ongecontroleerd gebruik van gedragsbeïnvloedende middelen tijdens de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende maatregel is zeer ongewenst. Alleen in een niet door middelengebruik verstoorde situatie kan effectief gewerkt worden aan de
voorbereiding van de terugkeer van de verpleegden in de maatschappij. Ongecontroleerde aanwezigheid van dergelijke middelen vormt een bedreiging van de orde of veiligheid in de kliniek in het algemeen en op de extra beveiligde afdeling, waar klager
verblijft, in het bijzonder. Op een dergelijke afdeling dient elk risico uitgesloten dan wel vermeden te worden. Het personeel van deze afdeling is daarop zeer alert.
Ter zitting is hieraan het volgende toegevoegd.
De beklagcommissie bij de inrichting heeft zich reeds onder de gelding van de Tijdelijke regeling van de rechtspositie van de ter beschikking gestelden uitgesproken over de opeenvolging van separatie en afzondering, welke zij beschouwt als één
voortdurend opgelegde beperking van de bewegingsvrijheid. Het is de vraag of deze visie nog stand kan houden onder de gelding van de BVT. Van de afzonderingsmaatregel is, voortvloeiend uit de voormelde , oude, lijn van de beklagcommissie, geen aparte
schriftelijke mededeling aan klager gedaan. De beslissing tot de afzondering berust op dezelfde grond als die tot de separatie.
Het laatste halfjaar is met enige regelmaat sprake geweest van vals-positieve uitslagen van urinecontroles op benzodiazepines. Kennelijk is de desbetreffende test van de inrichting niet nauwkeurig genoeg. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de
huidige circulaire over urinecontrole heeft de inrichting contact gelegd met externe laboratoria om dit testprobleem op te lossen.
Het beleid van de kliniek omtrent te nemen beslissingen bij positieve testresultaten is dat standaard, ongeacht de aangetroffen stof, een kamercontrole noodzakelijk wordt geoordeeld en wordt gehouden. De verder te nemen maatregelen kunnen verschillen,
al naar gelang de in de urine aangetroffen stof(fen). Gekeken wordt daarbij ook naar het ziektebeeld van de betrokkene, naar zijn omstandigheden en naar de mogelijke betrokkenheid van andere verpleegden. Een eventueel netwerk moet opgespoord worden.
Tijdens het opsporen van het netwerk moet contact van de betrokkene met medeverpleegden worden belet.

2.2. Het standpunt van klager
Klager heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie.
Ter zitting is hieraan het volgende toegevoegd.
Klager geeft toe dat hij ten aanzien van hashgebruik niet de meest betrouwbare persoon is.
Hij heeft zelf, omdat hij dit wilde ophelderen, binnen de inrichting verteld dat zijn moeder zijn hashgebruik heeft gefinancierd middels een storting van f. 250,-- op de rekening van een medeverpleegde. Zijn urine wordt elke week gecontroleerd, op
wisselende werkdagen. Met benzodiazepines heeft hij echter nimmer iets van doen gehad. De uitslag van de eerste analyse door de medische dienst van de urinecontrole d.d. t december 1999 was binnen een paar uur bekend. Door het afdelingshoofd was aan
klager medegedeeld dat zijn gedrag op zich zelf gezien geen aanleiding gaf voor separatie. Achteraf is door de uitslag van de contra-expertise vast komen te staan dat hij geen benzodiazepines had gebruikt en moet daarom geconcludeerd worden dat hij ten
onrechte is gesepareerd. Het verblijf in de separeerruimte is onaangenaam.
Dit was overigens de zevende keer dat hij werd geconfronteerd met een vals-positieve uitslag van een urinecontrole.

3. De beoordeling
Ten aanzien van de ontvankelijkheid overweegt de beroepscommissie het volgende.
Beklag tegen een beslissing tot beperking van de bewegingsvrijheid, als bedoeld in art. 33 BVT, dus anders dan bij wege van een disciplinaire straf, is op grond van het bepaalde bij artikel 57, eerste lid, BVT pas mogelijk nadat de beperking van de
bewegingsvrijheid een week heeft geduurd.
Met betrekking tot separatie bepaalt artikel 57, tweede en vierde lid, BVT dat beklag openstaat nadat de separatie een dag heeft geduurd, waarbij de dag waarop de beslissing is genomen buiten beschouwing blijft.
Ten aanzien van afzondering als bedoeld in artikel 34, dus anders dan bij wege van disciplinaire straf, bepaalt artikel 57, derde en vierde lid, BVT dat beklag openstaat nadat de afzondering twee dagen heeft geduurd, waarbij de dag waarop de beslissing
is genomen buiten beschouwing blijft.
In het onderhavige geval gaat het om separatie en afzondering, als bedoeld in art. 31 BVT.
De beroepscommissie stelt vast dat klager naar aanleiding van de positieve uitslag van de eerste analyse van zijn urine door de medische dienst van de inrichting gesepareerd en vervolgens afgezonderd is geweest van 1 december 1999 te omstreeks 13.45
uur
tot 4 december 1999 bij de aanvang van het dagprogramma. Krachtens op elkaar aansluitende afzonderlijke maatregelen daartoe. Het cumulatieve effect van de opeenvolgende maatregelen, zonder dat de betrokkene over een beklagmogelijkheid beschikt, dient,
mede gelet op de ingrijpendheid van de maatregelen, in strijd te worden geacht met de geest van de BVT.

Klager kan daarom in zijn beklag worden ontvangen.
Ten overvloede merkt de beroepscommissie op hiermee geen oordeel uit te spreken over de mogelijkheid dergelijke maatregelen aansluitend op te leggen.
Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie het volgende.
Klager verbleef ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing op de extra beveiligde afdeling “Niers” van de inrichting. Hij was verplicht regelmatig urine ter controle af te staan. De uitslag d.d. t december 1999 van de eerste analyse van zijn
urine door de medische dienst van de inrichting, tot stand gekomen door duiding van een verkleuring van een in de urine gehouden strip, was positief op THC en op benzodiazepines. Klager is over deze uitslag in het kader van een hieromtrent te nemen
maatregel gehoord.
Hij heeft het gebruik van cannabis niet ontkend. Hij heeft wel het gebruik van benzodiazepines ontkend en heeft ten aanzien van het testresultaat op déze stof onmiddellijk een “contra-expertise” aangevraagd.
Door het hoofd van de inrichting is besloten tot separatie van klager. De separatie is primair gegrond op het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, ingegeven door de mogelijkheid dat klager benzodiazepines had gebruikt
en deze wellicht nog in zijn bezit had en/of had verspreid op de genoemde extra beveiligde afdeling. Voorts diende enige tijd te worden aangezien of klagers gedrag door het vermeende gebruik van benzodiazepines zou worden beïnvloed en zijn gezondheid
daardoor werd geschaad, en diende onderzoek naar eventuele netwerken mogelijk te zijn.
Klagers gedrag bij de aanvang van de separatie vormde op zichzelf beschouwd geen extra aanleiding voor de separatie.
De uitslag van het bevestigingsonderzoek op benzodiazepines door het Deltalab te Poortugaal is d.d. 10 december 1999 aan de inrichting medegedeeld. Deze luidt dat gebruik van benzodiazepines niet is aangetoond.
Het was ten tijde van het onderhavige urineonderzoek door de medische dienst in de inrichting bij het hoofd van de inrichting bekend dat de door de inrichting gehanteerde testmethode met betrekking tot benzodiazepines bij herhaling een resultaat te
zien
gaf dat afwijkt van dat van ziekenhuislaboratoria, en wel in vals-positieve zin.
De omstandigheden dat het hoofd van de inrichting op grond van eerdere controles en waardebepalingen door ziekhuislaboratoria wist dat de in eigen beheer uitgevoerde urinecontroles bij herhaling resulteerden in onjuiste uitslagen, dat klager heeft
betwist benzodiazepines te hebben gebruikt, alsmede dat de uitslag van het bevestigingsonderzoek door het Deltalab in het geval van klager niet positief was op benzodiazepines, leiden ertoe dat, nu evenmin is gebleken dat klager in een zodanige
toestand
verkeerde dat het noodzakelijk was om hem te separeren noch is gebleken dat bij onderzoek van klagers kamer verboden gedragsbeïnvloedende middelen zijn aangetroffen. De bestreden beslissing tot separatie slechts aanvaardbaar kan worden geoordeeld in
liet kader van een tijdelijk verblijf buiten de eigen kamer in verband met het onderzoek van die kamer op de aanwezigheid van verboden gedragsbeïnvloedende middelen alsmede voor het observeren van klager in verband met zijn mogelijke reactie op het
(vermeende) gebruik van benzodiazepines. En voor het overige bij afweging van alle in aanmerking komende belangen onredelijk en onbillijk moet worden geacht.
Het beroep van het hoofd van de inrichting zal derhalve gegrond worden verklaard voor zover de separatie voor onderzoek en observatie duurde tot de aanvang op 2 december 1999 om 9.00 uur van het voor klager in die periode normaliter geldende
dagprogramma, en voor het overige ongegrond. Het beklag wordt alsnog gegrond verklaard voorzover de separatie op 2 december 1999 van 9.00 uur tot 16.45 uur voortduurde. De beslissing van de beklagcommissie kan gelet op het hiervoor overwogene niet in
stand blijven.
Klager is -naar boven afgerond- acht uren ten onrechte gesepareerd geweest. Dit gevolg van de bestreden beslissing is niet meer ongedaan te maken en daarom dient enige tegemoetkoming aan klager te worden geboden.
De beroepscommissie verstaat dat de beklagcommissie met in achtneming van deze uitspraak zal beslissen omtrent de aan klager toekomende tegemoetkoming.
Overigens merkt de beroepscommissie op dat een beslissing tot afzondering, ook indien deze volgt op een beslissing tot separatie, dient te worden genomen met in achtneming van de in artikel 53 BVT genoemde hoorplicht en de in artikel 54 BVT genoemde
informatieplicht.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover deze betrekking heeft op de separatie tot 2 december 1999 om 9.00 uur en verklaart het beklag in zoverre alsnog ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor zover de separatie acht uren langer heeft geduurd en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, prof.dr. LA.J.M. van Eek en mr. G.J. te Loo, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-abbé, secretaris, op 30 mei 2000.

Naar boven