Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1908/GA, 4 september 2015, beroep
Uitspraakdatum:04-09-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1908/GA

betreft: [klager] datum: 4 september 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 18 juni 2015 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 augustus 2015, gehouden in de p.i. Lelystad, is klager gehoord.
Als gevolg van een administratieve fout van het secretariaat van de beroepscommissie is de directeur van het PPC van de p.i. Amsterdam Over-Amstel niet gehoord terwijl hij wel was verschenen voor de behandeling van het beroep ter zitting. Hiervoor is
namens de beroepscommissie aan de directeur excuses aangeboden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 18 juni 2015, inhoudende dat klager met ingang van 18 juni 2015 tot 18 september 2015 wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder
a. van de Pbw (a-dwangbehandeling).

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager vindt dat hij geen medicatie nodig heeft. Het klopt niet dat hij verward was of ziek is. Dokters weten ook niet alles. Zijn grootste bezwaar is dat de medicatie onder dwang
wordt toegediend. Hij neemt zijn medicatie gewoon in, dus dwangmedicatie is niet noodzakelijk. Hij zou zijn medicatie liever weer vrijwillig innemen. Hij ondervindt momenteel niet veel nadelen van de medicatie. Hij merkt eigenlijk geen verschil. Klager
hoopt dat de beroepscommissie kan bepalen dat hij geen medicatie nodig heeft.

De directeur heeft de bestreden beslissing schriftelijk als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Op 15 juni 2015 heeft de directie beslist voornemens te zijn op 18 juni 2015 om 15.30 uur de beslissing tot toepassing van dwangmedicatie te nemen.
Op 18 juni 2015 heeft de directeur definitief beslist tot toepassing van dwangmedicatie voor de duur van drie maanden. Conform de afspraak met de RSJ is 72 uur in acht genomen tussen de definitieve beslissing en de daadwerkelijke uitvoering van de
beslissing. Klager heeft geen schorsingsverzoek ingediend. Op 25 juni 2015 is overgegaan tot de daadwerkelijke toepassing van de dwangmedicatie. De directeur is door de behandelend psychiater en door een onafhankelijk psychiater geadviseerd hiertoe
over
te gaan. Er is sprake van gevaar als bedoeld in artikel 46a, eerst lid onder c, tweede lid onder a, en het derde lid van de Pbw. Klager is sinds 2009 bekend bij de GGZ vanwege ernstige paranoïde schizofrenie en cannabisafhankelijkheid. Het
klachtenbeeld
wordt gedomineerd door een ernstige stoornis van waaruit klager meermaals tot ernstige verbale en fysieke agressie is gekomen naar derden. Er is sprake geweest van het steken met een mes, seksuele intimidatie en klager heeft de ogen van een medepatiënt
dusdanig ingedrukt dat deze mogelijk blind wordt. Tevens bestaat een causaal verband tussen het gevaar en de stoornis. Klager heeft geen enkel ziekte-inzicht. Het is hierdoor en door zijn verwardheid niet mogelijk behandelafspraken te maken ten aanzien
van zijn medicatiegebruik. Hij heeft in februari 2015 en mei 2015 vrijwillig zijn medicatie ingenomen, maar dit was steeds van korte duur. Momenteel weigert hij zijn medicatie in te nemen en gaat zijn toestandsbeeld zienderogen achteruit. Het gevaar is
afwendbaar door de inzet van de voorgestelde interventie, het toedienen van structurele medicatie en daarmee doelmatig. De dwangbehandeling is volstrekt noodzakelijk om het genoemde gevaar, voortkomend uit de stoornis, af te wenden. Het gevaar is niet
anderszins afwendbaar. Bovenstaande zaken zijn opgenomen in klagers behandelplan. Er is getracht dit met klager te bespreken, maar hij is zeer verward en loopt weg uit het gesprek. Eerdere behandelinterventies zoals het motiveren tot vrijwillige inname
van medicatie, het aanbod van een prikkelarm programma met viermansbegeleiding en een systeemgesprek met zijn moeder hebben niet geholpen. Ook het aanbieden van een individueel programma heeft niet tot verbetering geleid. Klager geeft aan geen
medicatie
nodig te hebben, want volgens hem gaat het prima met hem. Uit het verleden is echter gebleken dat klagers psychotisch toestandsbeeld in negatieve zin werd versterkt nadat klagers medicatie werd verlaagd of wanneer hij zijn medicatie weigerde in te
nemen. Om een effectieve behandeling te garanderen is het noodzakelijk dat hij zijn medicatie langdurig inneemt, zo nodig onder dwang. In zijn behandelplan is vermeld dat, indien dit noodzakelijk mocht zijn voor de behandeling en klager zich niet kan
vinden in het behandelplan, de mogelijkheid bestaat klager in het kader van de a-dwangbehandeling dwangmedicatie toe te dienen. Doordat klager zijn medicatie niet structureel wil innemen gaat zijn psychotisch toestandsbeeld achteruit. Instelling op
antipsychotica is noodzakelijk om de desorganisatie, het negativisme, de agitatie, dreiging en fysieke agressie te verminderen en daarmee het uit dit toestandsbeeld voortvloeiende gevaar af te wenden.

3. De beoordeling
Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, dient te overleggen een verklaring van de behandelend
psychiater alsmede een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de verklaring
betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw, zich voordoet.

Alvorens de beslissing tot a-dwangbehandeling is genomen heeft de directeur advies ingewonnen bij mevrouw L., behandelend psychiater, en de heer T., niet-behandelend psychiater.

De beroepscommissie stelt vast dat uit de adviezen naar voren komt dat klager bekend is met ernstige paranoïde schizofrenie en tevens cannabisafhankelijkheid. Klager is vanwege zijn stoornis verscheidene keren tot ernstige verbale en fysieke agressie
overgegaan. Het laatste incident vond plaats op 11 juni 2015. Klager heeft een personeelslid vastgegrepen toen deze hem een aansteker wilde aanreiken. Klager heeft in februari 2015 en in mei 2015 vrijwillig zijn medicatie ingenomen, maar dit was van
korte duur. Het wordt noodzakelijk geacht dat klager zijn medicatie langdurig neemt. Er is sprake van gevaar dat klager zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen, gevaar voor een of meer anderen - hetgeen onder meer bestaat uit het gevaar dat klager
een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen -, gevaar voor de psychische gezondheid van een ander en gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Het is niet mogelijk gebleken behandelafspraken
met klager te maken vanwege een gebrek aan ziekte-inzicht en klagers verwardheid. Getracht is klager te motiveren zijn medicatie vrijwillig in te laten nemen, er is een prikkelarme omgeving geboden met viermansbegeleiding en er heeft een systeemgesprek
met klagers moeder plaatsgevonden, maar dit heeft niet geholpen. Gebleken is dat klagers toestandsbeeld zienderogen achteruit gaat bij het niet innemen van zijn medicatie.

Gelet op het voorgaande acht de beroepscommissie aannemelijk dat klager een psychiatrische stoornis heeft en dat hij vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar
dat de stoornis van zijn geestvermogens doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en
doelmatigheid.
De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a., van de Pbw voor de duur van drie maanden toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, R. van Benthem RA en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 4 september 2015

secretaris voorzitter

Naar boven